You know, I'm struck by how one of the implicit themes of TED is compassion, these very moving demonstrations we've just seen: HIV in Africa, President Clinton last night. And I'd like to do a little collateral thinking, if you will, about compassion and bring it from the global level to the personal. I'm a psychologist, but rest assured, I will not bring it to the scrotal.
Ik ben getroffen door wat een van de impliciete thema's van TED is, compassie, in de zeer ontroerende voorbeelden die we net zagen: hiv in Afrika, President Clinton gisteravond. Ik zou daarover graag wat collateraal denken, zogezegd, en mijn gedachten over compassie van mondiaal naar persoonlijk brengen. Ik ben een psycholoog, maar wees gerust, ik zal het netjes houden.
(Laughter)
(Gelach)
There was a very important study done a while ago at Princeton Theological Seminary that speaks to why it is that when all of us have so many opportunities to help, we do sometimes, and we don't other times. A group of divinity students at the Princeton Theological Seminary were told that they were going to give a practice sermon and they were each given a sermon topic. Half of those students were given, as a topic, the parable of the Good Samaritan: the man who stopped the stranger in -- to help the stranger in need by the side of the road. Half were given random Bible topics. Then one by one, they were told they had to go to another building and give their sermon. As they went from the first building to the second, each of them passed a man who was bent over and moaning, clearly in need. The question is: Did they stop to help?
Een tijdje geleden werd er een belangrijk onderzoek gedaan aan het Princeton Theologisch Seminarie over waarom we als we veel kansen hebben om te helpen, we dat soms wel en soms niet doen. Aan een paar theologiestudenten van het Princeton Theologisch Seminarie werd gezegd dat ze een oefenpreek moesten geven en ieder kreeg een onderwerp voor de preek. De helft van die studenten kreeg als onderwerp de parabel van de Barmhartige Samaritaan: de man die stilhield om hulp te geven aan de vreemdeling in nood langs de weg. De andere helft kreeg willekeurige Bijbelthema's. Toen werden ze om beurten naar een ander gebouw gestuurd om hun preek te geven. Onderweg naar het andere gebouw kwam iedere student langs een man die voorovergebogen stond te kreunen, die duidelijk in nood was. De vraag is: stopten ze om te helpen?
The more interesting question is: Did it matter they were contemplating the parable of the Good Samaritan? Answer: No, not at all. What turned out to determine whether someone would stop and help a stranger in need was how much of a hurry they thought they were in -- were they feeling they were late, or were they absorbed in what they were going to talk about. And this is, I think, the predicament of our lives: that we don't take every opportunity to help because our focus is in the wrong direction.
Nog interessanter is: maakte het wat uit of ze nadachten over het verhaal van de Barmhartige Samaritaan? Nee, helemaal niet. Of ze stopten om een vreemdeling in nood te helpen, werd bepaald door hoeveel haast ze dachten te hebben— of ze dachten dat ze te laat waren, of ze opgeslokt waren door waarover ze gingen vertellen. Ik denk dat dat het dilemma van ons leven is: we grijpen niet iedere gelegenheid aan om te helpen, omdat onze focus verkeerd gericht is.
There's a new field in brain science, social neuroscience. This studies the circuitry in two people's brains that activates while they interact. And the new thinking about compassion from social neuroscience is that our default wiring is to help. That is to say, if we attend to the other person, we automatically empathize, we automatically feel with them. There are these newly identified neurons, mirror neurons, that act like a neuro Wi-Fi, activating in our brain exactly the areas activated in theirs. We feel "with" automatically. And if that person is in need, if that person is suffering, we're automatically prepared to help. At least that's the argument.
Een nieuw vak in de hersenwetenschappen is sociale neurowetenschap. Die bestudeert de hersencircuits van twee mensen die geactiveerd worden tijdens hun interactie. Het nieuwe denken over compassie in sociale neurowetenschap is dat we standaard aangelegd zijn om te helpen. Dat wil zeggen: als we aandacht geven aan anderen leven we ons automatisch in, voelen we automatisch mee met ze. Recent ontdekte spiegelneuronen activeren als een neuro-wifi precies die gebieden, die in het brein van de ander actief zijn. We voelen automatisch mee. Als die persoon in nood verkeert, als die persoon lijdt, dan zijn we automatisch bereid te helpen. Althans, dat is de stelling.
But then the question is: Why don't we? And I think this speaks to a spectrum that goes from complete self-absorption, to noticing, to empathy and to compassion. And the simple fact is, if we are focused on ourselves, if we're preoccupied, as we so often are throughout the day, we don't really fully notice the other. And this difference between the self and the other focus can be very subtle.
Maar dan is de vraag: waarom doen we het niet? Volgens mij gaat het om een spectrum dat loopt van volledig egocentrisme, naar opmerken, naar empathie, naar mededogen. Het is een simpel feit dat als we in onszelf gekeerd zijn, als we in beslag genomen worden door de dagelijkse zorgen, dan merken we de ander niet volkomen op. Dit verschil van aandacht voor jezelf en de ander, is soms heel subtiel.
I was doing my taxes the other day, and I got to the point where I was listing all of the donations I gave, and I had an epiphany, it was -- I came to my check to the Seva Foundation and I noticed that I thought, boy, my friend Larry Brilliant would really be happy that I gave money to Seva. Then I realized that what I was getting from giving was a narcissistic hit -- that I felt good about myself. Then I started to think about the people in the Himalayas whose cataracts would be helped, and I realized that I went from this kind of narcissistic self-focus to altruistic joy, to feeling good for the people that were being helped. I think that's a motivator.
Laatst zat ik mijn belastingformulieren in te vullen en op het punt dat ik al mijn schenkingen opsomde, kreeg ik een ingeving. Aangekomen bij mijn donatie aan de Seva-stichting, viel me op dat ik dacht hoe blij mijn vriend Larry Brilliant zou zijn dat ik geld gaf aan Seva. Toen besefte ik dat ik van geven een narcistische kick kreeg -- dat ik trots op mezelf was. Toen begon ik te denken aan de mensen in de Himalaya bij wie staar kon worden verholpen, en besefte dat ik van deze narcistische zelfgerichtheid naar altruïstisch plezier ging, naar mezelf goed voelen voor de mensen die werden geholpen. Volgens mij is dat een beweegreden.
But this distinction between focusing on ourselves and focusing on others is one that I encourage us all to pay attention to. You can see it at a gross level in the world of dating. I was at a sushi restaurant a while back and I overheard two women talking about the brother of one woman, who was in the singles scene. And this woman says, "My brother is having trouble getting dates, so he's trying speed dating." I don't know if you know speed dating? Women sit at tables and men go from table to table, and there's a clock and a bell, and at five minutes, bingo, the conversation ends and the woman can decide whether to give her card or her email address to the man for follow up. And this woman says, "My brother's never gotten a card, and I know exactly why. The moment he sits down, he starts talking non-stop about himself; he never asks about the woman."
Maar dit onderscheid tussen de aandacht richten op onszelf of op anderen is iets waar we echt op moeten letten. Op een bepaalde manier zie je het ook bij het daten. Ik zat laatst in een sushi-restaurant en daar hoorde ik twee vrouwen praten over de broer van een van hen die nog alleen was. En die vrouw zegt: “Mijn broer krijgt maar geen verkering, dus probeert hij speed dating.” Weten jullie wat dat is? Vrouwen zitten aan tafels en mannen gaan van tafel naar tafel en er is een klok en een bel en na vijf minuten, bingo, einde gesprek en dan kan de vrouw beslissen of ze haar visitekaartje of email-adres aan die man geeft voor een vervolg. En die vrouw zegt: “Mijn broer heeft nog nooit een kaartje gehad. En ik weet precies waarom. Vanaf het moment dat hij gaat zitten, praat hij non-stop over zichzelf; hij vraagt nooit naar de vrouw.”
And I was doing some research in the Sunday Styles section of The New York Times, looking at the back stories of marriages -- because they're very interesting -- and I came to the marriage of Alice Charney Epstein. And she said that when she was in the dating scene, she had a simple test she put people to. The test was: from the moment they got together, how long it would take the guy to ask her a question with the word "you" in it. And apparently Epstein aced the test, therefore the article.
Ik deed wat onderzoek in de New York Times' Sunday Styles-sectie en las de achtergrondverhalen van huwelijken— die zeer interessant zijn— en daar kwam ik bij het huwelijk van Alice Charney-Epstein. Zij zei dat toen zij aan het daten was, ze de mensen aan een testje onderwierp. De test was hoelang het duurde, vanaf het begin van hun samenzijn, todat de man haar een vraag stelde met het woord ‘jij’ erin. Epstein had het blijkbaar goed gedaan, vandaar het artikel.
(Laughter)
(Gelach)
Now this is a -- it's a little test I encourage you to try out at a party. Here at TED there are great opportunities. The Harvard Business Review recently had an article called "The Human Moment," about how to make real contact with a person at work. And they said, well, the fundamental thing you have to do is turn off your BlackBerry, close your laptop, end your daydream and pay full attention to the person. There is a newly coined word in the English language for the moment when the person we're with whips out their BlackBerry or answers that cell phone, and all of a sudden we don't exist. The word is "pizzled": it's a combination of puzzled and pissed off.
Nou dit is—het is een testje dat je kunt uitproberen op een feest. Hier bij TED zijn een goeie gelegenheden. In de Harvard Buisiness Review stond onlangs een artikel, “Het Menselijke Moment,” over hoe je écht contact kunt maken met iemand op je werk. Ze zeiden: nou, het belangrijkste is dat je je BlackBerry uitzet, je laptop dichtdoet, stopt met dagdromen en iemand je volledige aandacht geeft. Er is een nieuw woord in de Engelse taal voor het moment dat je metgezel opeens zijn BlackBerry openklapt of zijn gsm beantwoordt en wij niet meer lijken te bestaan. Het woord is ‘pizzled’: een combinatie van ‘puzzled’ en ‘pissed off’.
(Laughter)
(verbaasd en kwaad) (Gelach)
I think it's quite apt. It's our empathy, it's our tuning in which separates us from Machiavellians or sociopaths. I have a brother-in-law who's an expert on horror and terror -- he wrote the Annotated Dracula, the Essential Frankenstein -- he was trained as a Chaucer scholar, but he was born in Transylvania and I think it affected him a little bit. At any rate, at one point my brother-in-law, Leonard, decided to write a book about a serial killer. This is a man who terrorized the very vicinity we're in many years ago. He was known as the Santa Cruz strangler. And before he was arrested, he had murdered his grandparents, his mother and five co-eds at UC Santa Cruz.
Het klopt wel goed, vind ik. Het is onze empathie, onze ontvankelijkheid die ons onderscheidt van Machiavellisten of sociopaten. Ik heb een zwager die expert is in horror en terreur— hij schreef de geannoteerde Dracula, de Essential Frankenstein— hij is opgeleid als Chaucer-geleerde, maar geboren in Transylvanië, waardoor hij een beetje anders is, denk ik. Dus mijn zwager, Leonard, besloot een boek te schrijven over een seriemoordenaar. Dat is een man die jaren geleden deze hele buurt terroriseerde. Hij stond bekend als de wurger van Santa Cruz. Voordat hij was gearresteerd, had hij zijn grootouders vermoord, zijn moeder, en vijf medestudenten aan de universiteit van Santa Cruz.
So my brother-in-law goes to interview this killer and he realizes when he meets him that this guy is absolutely terrifying. For one thing, he's almost seven feet tall. But that's not the most terrifying thing about him. The scariest thing is that his IQ is 160: a certified genius. But there is zero correlation between IQ and emotional empathy, feeling with the other person. They're controlled by different parts of the brain.
Dus mijn zwager gaat die moordenaar interviewen en tijdens de ontmoeting beseft hij dat deze man echt heel eng is. Om te beginnen is hij ruim 2 meter lang. Maar dat is niet het meest angstaanjagende aan hem. Het engste is dat zijn IQ 160 is, een echt genie. Maar er bestaat geen enkel verband tussen IQ en inlevingsvermogen, meevoelen met de ander. Dat komt uit verschillende delen van het brein.
So at one point, my brother-in-law gets up the courage to ask the one question he really wants to know the answer to, and that is: how could you have done it? Didn't you feel any pity for your victims? These were very intimate murders -- he strangled his victims. And the strangler says very matter-of-factly, "Oh no. If I'd felt the distress, I could not have done it. I had to turn that part of me off. I had to turn that part of me off."
Uiteindelijk vindt mijn zwager de moed om te vragen wat hij echt wil weten. En dat is: “Hoe heb je het kunnen doen? Had je geen medelijden met je slachtoffers?” Dit waren hele intieme moorden— hij wurgde zijn slachtoffers. En de wurger antwoordt zakelijk: “Oh nee, als ik hun angst had gevoeld, had ik het niet gekund. Dat deel van mij moest ik uitzetten. Dat deel van mij moest ik uitzetten.”
And I think that that is very troubling, and in a sense, I've been reflecting on turning that part of us off. When we focus on ourselves in any activity, we do turn that part of ourselves off if there's another person. Think about going shopping and think about the possibilities of a compassionate consumerism. Right now, as Bill McDonough has pointed out, the objects that we buy and use have hidden consequences. We're all unwitting victims of a collective blind spot. We don't notice and don't notice that we don't notice the toxic molecules emitted by a carpet or by the fabric on the seats. Or we don't know if that fabric is a technological or manufacturing nutrient; it can be reused or does it just end up at landfill? In other words, we're oblivious to the ecological and public health and social and economic justice consequences of the things we buy and use. In a sense, the room itself is the elephant in the room, but we don't see it. And we've become victims of a system that points us elsewhere. Consider this.
Dat vind ik echt verontrustend. Op een bepaalde manier, heb ik nagedacht over dat deel van ons uitzetten. Als we op onszelf gericht met iets bezig zijn, dan zetten we dat deel van ons uit als er een ander is. Denk eens aan boodschappen doen en aan de mogelijkheden van consumeren met mededogen. Op dit moment, zoals Bill MDonough heeft uitgewezen hebben de dingen die we kopen en gebruiken verborgen gevolgen, We zijn allemaal onwetende slachtoffers van een collectieve blinde vlek. We merken niet op, en merken niet op dat we niet opmerken, welke giftige moleculen worden uitgewasemd door het vloerkleed of de stoelbekleding. En we weten niet of die stof een technologische of productievoedingsstof is; kan het opnieuw gebruikt worden of belandt het zo op de vuilnisbelt? Oftewel: we zijn ons niet bewust van de gevolgen voor de ecologie en de volksgezondheid en de sociale en economische rechtvaardigheid van de dingen die we kopen en gebruiken. Onze uitvlucht om te negeren, is wat we negeren, maar we zien het niet. We zijn slachtoffers geworden van een systeem dat ons in een andere richting wijst.
There's a wonderful book called Stuff: The Hidden Life of Everyday Objects. And it talks about the back story of something like a t-shirt. And it talks about where the cotton was grown and the fertilizers that were used and the consequences for soil of that fertilizer. And it mentions, for instance, that cotton is very resistant to textile dye; about 60 percent washes off into wastewater. And it's well known by epidemiologists that kids who live near textile works tend to have high rates of leukemia. There's a company, Bennett and Company, that supplies Polo.com, Victoria's Secret -- they, because of their CEO, who's aware of this, in China formed a joint venture with their dye works to make sure that the wastewater would be properly taken care of before it returned to the groundwater. Right now, we don't have the option to choose the virtuous t-shirt over the non-virtuous one. So what would it take to do that?
Denk eens na over het volgende. Er is een prachtig boek met de titel Spullen. Het Verborgen Leven van Alledaagse Dingen. Het gaat over de achtergrond van zoiets als een T-shirt. Het gaat over waar de katoen werd verbouwd en de gebruikte kunstmest en de gevolgen daarvan voor de grond. Er wordt, bijvoorbeeld, verteld dat katoen zich moeilijk laat verven met textielverf; ongeveer 60 procent spoelt weg in het afvalwater. En het is algemeen bekend onder epidemiologen dat kinderen die in de buurt van textielfabrieken wonen een grotere kans op leukemie hebben. Het bedrijf Bennett and Company, dat levert aan Polo.com en Victoria's Secret, heeft omdat hun directeur zich hiervan bewust is, in China een joint venture met hun verfindustrie gevormd om er zeker van te zijn dat hun afvalwater deugt voordat het weer terugkeert bij het grondwater. Op dit moment kunnen wij niet kiezen voor het eerlijke T-shirt in plaats van het niet-eerlijke. Wat is er nodig om dat wel te kunnen?
Well, I've been thinking. For one thing, there's a new electronic tagging technology that allows any store to know the entire history of any item on the shelves in that store. You can track it back to the factory. Once you can track it back to the factory, you can look at the manufacturing processes that were used to make it, and if it's virtuous, you can label it that way. Or if it's not so virtuous, you can go into -- today, go into any store, put your scanner on a palm onto a barcode, which will take you to a website. They have it for people with allergies to peanuts. That website could tell you things about that object. In other words, at point of purchase, we might be able to make a compassionate choice.
Daarover heb ik nagedacht. Om te beginnen is er een nieuwe elektronische labeltechniek waarmee elke winkel de volledige geschiedenis kan achterhalen van ieder product op zijn schappen. Je kan het terugvolgen tot aan de fabriek. Zodra je het zover kunt terugvolgen, kun je dus ook kijken naar de fabricageprocessen die gebruikt zijn om het product te maken, en als die eerlijk zijn, kun je dat op het label zetten. Of als het niet zo eerlijk is, kun je vandaag de dag in elke winkel een barcode scannen die je naar een website doorstuurt. Dat is er al voor mensen met pinda-allergie. Die site kan je over dat voorwerp vertellen. Oftewel: bij de aankoop zouden we een keuze kunnen maken vanuit medeleven.
There's a saying in the world of information science: ultimately everybody will know everything. And the question is: will it make a difference? Some time ago when I was working for The New York Times, it was in the '80s, I did an article on what was then a new problem in New York -- it was homeless people on the streets. And I spent a couple of weeks going around with a social work agency that ministered to the homeless. And I realized seeing the homeless through their eyes that almost all of them were psychiatric patients that had nowhere to go. They had a diagnosis. It made me -- what it did was to shake me out of the urban trance where, when we see, when we're passing someone who's homeless in the periphery of our vision, it stays on the periphery. We don't notice and therefore we don't act.
Er wordt wel eens gezegd in de wereld van de informatietechnologie: uiteindelijk zal iedereen alles weten. De vraag is: zal het wat uitmaken? Enige tijd geleden toen ik voor de New York Times werkte, in de tachtiger jaren, schreef ik een artikel over een destijds nieuw probleem in New York— dak- en thuislozen op straat. Ik liep een paar weken mee met medewerkers van de sociale dienst, die zich met de daklozen bezig hielden. Ik ontdekte dat de daklozen in hun optiek bijna allemaal psychiatrische patiënten waren die nergens anders naartoe konden. De meesten hadden een diagnose. Het schudde me wakker uit de stedelijke trance waar, wanneer we een dakloze passeren en vanuit onze ooghoeken zien, dat niet doordringt tot ons bewustzijn. We merken het niet op en daarom handelen we niet.
One day soon after that -- it was a Friday -- at the end of the day, I went down -- I was going down to the subway. It was rush hour and thousands of people were streaming down the stairs. And all of a sudden as I was going down the stairs I noticed that there was a man slumped to the side, shirtless, not moving, and people were just stepping over him -- hundreds and hundreds of people. And because my urban trance had been somehow weakened, I found myself stopping to find out what was wrong. The moment I stopped, half a dozen other people immediately ringed the same guy. And we found out that he was Hispanic, he didn't speak any English, he had no money, he'd been wandering the streets for days, starving, and he'd fainted from hunger. Immediately someone went to get orange juice, someone brought a hotdog, someone brought a subway cop. This guy was back on his feet immediately. But all it took was that simple act of noticing, and so I'm optimistic.
Niet lang daarna—het was een vrijdag— aan het eind van de dag, liep ik naar beneden de metro in. Het was spitsuur en duizenden mensen stroomden de trappen af. En opeens, terwijl ik de trappen afliep, merkte ik op dat er een man aan de kant lag, zonder hemd, bewegingsloos, en de mensen stapten gewoon over hem heen— honderden en honderden mensen. En omdat mijn stadstrance een beetje was afgezwakt, stopte ik om uit te zoeken wat er mis was. Zodra ik stopte, kwamen er meteen nog meer mensen om dezelfde man staan. We ontdekten dat hij Spaans sprak, hij sprak geen Engels, hij had geen geld, had dagen over straat gezworven, uitgehongerd, en was flauwgevallen van de honger. Meteen werd er sinaasappelsap gehaald, en een hotdog, en een metro-beveiliger. Die man stond zo weer op zijn benen. Het enige dat er nodig was, was de simpele daad van het opmerken. Daarom ben ik optimistisch.
Thank you very much.
Hartelijk dank.
(Applause)
(Applaus)