"Jó napot, pacák" Which, as somebody here must surely know, means "What's up, guys?" in Magyar, that peculiar non-Indo-European language spoken by Hungarians for which, given the fact that cognitive diversity is at least as threatened as biodiversity on this planet, few would have imagined much of a future even a century or two ago. But there it is: "Jó napot, pacák" I said somebody here must surely know, because despite the fact that there aren't that many Hungarians to begin with, and the further fact that, so far as I know, there's not a drop of Hungarian blood in my veins, at every critical juncture of my life there has been a Hungarian friend or mentor there beside me. I even have dreams that take place in landscapes I recognize as the landscapes of Hungarian films, especially the early movies of Miklos Jancso.
"Yo napot, pacak!" Wat, zoals sommigen hier zeker weten, betekent "Hoe gaat het, jongens?" in het Magyaars, die eigenaardige niet-Indo-Europese taal gesproken door Hongaren -- voor welke, gegeven het feit dat cognitieve diversiteit op zijn minst even bedreigd is als biodiversiteit op deze planeet, weinigen zich een toekomst zouden ingebeeld hebben, zelfs een eeuw of twee geleden. Maar daar is het: "Yo napot, pacak!" Ik zei dat iemand hier dat zeker moest weten, omdat ondanks het feit dat er om te beginnen niet veel Hongaren zijn, en het verdere feit dat, voor zover ik weet, er geen druppel Hongaars bloed door mij stroomt, op elke kritieke moment in mijn leven er een Hongaarse vriend of mentor aan mijn zijde was. Ik heb zelfs dromen die plaatshebben in landschappen die ik herken als landschappen uit Hongaarse films, vooral de vroege films van Milkos Jancso.
So, how do I explain this mysterious affinity? Maybe it's because my native state of South Carolina, which is not much smaller than present-day Hungary, once imagined a future for itself as an independent country. And as a consequence of that presumption, my hometown was burned to the ground by an invading army, an experience that has befallen many a Hungarian town and village throughout its long and troubled history. Or maybe it's because when I was a teenager back in the '50s, my uncle Henry -- having denounced the Ku Klux Klan and been bombed for his trouble and had crosses burned in his yard, living under death threat -- took his wife and children to Massachusetts for safety and went back to South Carolina to face down the Klan alone. That was a very Hungarian thing to do, as anyone will attest who remembers 1956. And of course, from time to time Hungarians have invented their own equivalent of the Klan.
Dus hoe verklaar ik deze mysterieuze overeenkomsten? Misschien is het omdat mijn geboortestaat Zuid-Carolina, welke niet veel kleiner is dan het huidige Hongarije, zich ooit een toekomst voor zichzelf inbeelde als een onafhankelijk land. En als gevolg van die onbescheidenheid, is mijn geboortedorp met de grond gelijk gemaakt door een binnenvallend leger, een ervaring die ook vele Hongaarse steden en dorpen is overkomen doorheen hun lange en geplaagde geschiedenis. Of misschien is het omdat ik, toen ik een tiener was in de jaren 50, mijn oom Henry, na het opzeggen van de Ku Klux Klan -- werd hij gebombardeerd en kreeg hij brandende kruisen in zijn tuin -- hij leefde met doodsbedreigingen, bracht zijn vrouw en kinderen in veiligheid te Massachusetts en ging terug naar Zuid-California om de Klan alleen te trotseren. Dat was een erg Hongaars ding om te doen, wat iedereen zal beamen die zich 1956 herinnert. En natuurlijk, van tijd tot tijd hebben Hongaren hun eigen equivalent van de Klan uitgevonden.
Well, it seems to me that this Hungarian presence in my life is difficult to account for, but ultimately I ascribe it to an admiration for people with a complex moral awareness, with a heritage of guilt and defeat matched by defiance and bravado. It's not a typical mindset for most Americans, but it is perforce typical of virtually all Hungarians. So, "Jó napot, pacák!"
Wel, het lijkt me dat deze Hongaarse aanwezigheid in mijn leven moeilijk te verklaren is, maar uiteindelijk schrijf ik het toe aan een bewondering voor mensen met een complex moraal bewustzijn -- met een erfenis van schuld en nederlagen gepaard met trots en braveur .............. Het is niet een typische gedachtenkader voor de meeste Amerikanen. Maar het is tegen wil en dank een typisch aan haast alle Hongaren. Dus, "Yo napot, pacak!"
I went back to South Carolina after some 15 years amid the alien corn at the tail end of the 1960s, with the reckless condescension of that era thinking I would save my people. Never mind the fact that they were slow to acknowledge they needed saving. I labored in that vineyard for a quarter century before making my way to a little kingdom of the just in upstate South Carolina, a Methodist-affiliated institution of higher learning called Wofford College. I knew nothing about Wofford and even less about Methodism, but I was reassured on the first day that I taught at Wofford College to find, among the auditors in my classroom, a 90-year-old Hungarian, surrounded by a bevy of middle-aged European women who seemed to function as an entourage of Rhinemaidens.
Ik ging terug naar Zuid-Californie na ongeveer 15 jaren te midden van vervreemdende maisvelden, aan het einde van de 1960's, met de roekeloze neerbuigendheid van dat tijdperk, denkende dat ik mijn mensen zou redden. Niettemin het feit dat ze traag waren om te erkennen dat ze redding nodig hadden. Ik werkte in die wijngaard voor een kwart-eeuw voordat ik mijn weg maakte naar een klein koninkrijk van de rechtvaardigen in Zuid-Carolina, een methodistisch-verwant instituut van hoger onderwijs Wofford College genaamd. Ik wist niets over Wofford, en zelfs nog minder over methodisme, maar ik werd gerustgesteld op de eerste dag dat ik les gaf in Wofford College daar er, onder de luisteraars in mijn klas, een 90-jaar oude Hongaar zat, omringd door een schare aan Europese vrouwen van middelbare leeftijd die leken te functioneren als een entourage van Rijnse maagden.
His name was Sandor Teszler. He was a puckish widower whose wife and children were dead and whose grandchildren lived far away. In appearance, he resembled Mahatma Gandhi, minus the loincloth, plus orthopedic boots. He had been born in 1903 in the provinces of the old Austro-Hungarian Empire, in what later would become Yugoslavia. He was ostracized as a child, not because he was a Jew -- his parents weren't very religious anyhow -- but because he had been born with two club feet, a condition which, in those days, required institutionalization and a succession of painful operations between the ages of one and 11. He went to the commercial business high school as a young man in Budapest, and there he was as smart as he was modest and he enjoyed a considerable success. And after graduation when he went into textile engineering, the success continued. He built one plant after another. He married and had two sons. He had friends in high places who assured him that he was of great value to the economy.
Zijn naam was Sandor Teszler. Hij was een ondeugende weduwenaar wien's vrouw en kinderen gestorven waren en wien's kleinkinderen ver weg leefden. Uiterlijk leek hij op Mahatma Gandhi -- zonder de lendendoek, maar met orthopedische schoenen. Hij was geboren in 1903 in de provincies van het oude Oostenrijks-Hongaarse rijk, in wat later Joegoslavië zou worden. Hij was als kind verstoten, niet omdat hij joods was -- zijn ouders waren niet erg religieus -- maar omdat hij was geboren met twee horrelvoeten, een aandoening die, in die dagen, institutionalisering en een opeenvolging van pijnlijke operaties tussen de leeftijd van 1 en 11 vereistte. Als jongeman ging hij naar de handelsschool in Boedapest. En daar was hij even slim als bescheiden, en hij genoot aanzienlijk succes, en na afgestudeerd te zijn, toen hij in de textiel-industrie ging, ging het succes verder. Hij bouwde de ene fabriek na de andere. Hij trouwde en had twee zonen. Hij had hooggeplaatste vrienden die hem verzekerden dat hij van grote waarde was voor de economie.
Once, as he had left instructions to have done, he was summoned in the middle of the night by the night watchman at one of his plants. The night watchman had caught an employee who was stealing socks -- it was a hosiery mill, and he simply backed a truck up to the loading dock and was shoveling in mountains of socks. Mr. Teszler went down to the plant and confronted the thief and said, "But why do you steal from me? If you need money you have only to ask." The night watchman, seeing how things were going and waxing indignant, said, "Well, we're going to call the police, aren't we?" But Mr. Teszler answered, "No, that will not be necessary. He will not steal from us again."
Op een keer werd hij, volgens zijn eigen instructies gebeld in het midden van de nacht door de nachtwaker van één van zijn fabrieken. De nachtwaker had een werknemer betrapt die sokken aan het stelen was -- het was een kousenfabriek, en hij was simpelweg met de vrachtwagen naar het laaddok gereden en hij was bergen sokken aan het inladen. Mr. Teszler ging naar de fabriek en confronteerde de dief en zei, "Maar waarom steel je van mij? Als je geld nodig hebt moet je het maar vragen." De nachtwaker, die verontwaardigd was en zag hoe de dingen gingen aflopen, zei, "Dus, we gaan de politie opbellen, niet?" Maar Mr. Teszler antwoordde, "Nee, dat is niet nodig. Hij zal niet nogmaals van ons stelen."
Well, maybe he was too trusting, because he stayed where he was long after the Nazi Anschluss in Austria and even after the arrests and deportations began in Budapest. He took the simple precaution of having cyanide capsules placed in lockets that could be worn about the necks of himself and his family. And then one day, it happened: he and his family were arrested and they were taken to a death house on the Danube. In those early days of the Final Solution, it was handcrafted brutality; people were beaten to death and their bodies tossed into the river. But none who entered that death house had ever come out alive. And in a twist you would not believe in a Steven Spielberg film -- the Gauleiter who was overseeing this brutal beating was the very same thief who had stolen socks from Mr. Teszler's hosiery mill. It was a brutal beating. And midway through that brutality, one of Mr. Teszler's sons, Andrew, looked up and said, "Is it time to take the capsule now, Papa?" And the Gauleiter, who afterwards vanishes from this story, leaned down and whispered into Mr. Teszler's ear, "No, do not take the capsule. Help is on the way." And then resumed the beating.
Misschien was hij te vertrouwend, want hij bleef waar hij was lang na de Nazi Anschluss in Oostenrijk, en zelfs nadat de arrestaties en deportaties begonnen in Boedapest. Hij nam de simpele voorzorg van het hebben van cyanide-capsules geplaatst in medaillons die gedragen konden worden rond de nek door hemzelf en zijn familie. En toen, op een dag, gebeurde het: hij en zijn familie werden gearresteerd, en ze werden naar het doodshuis gebracht aan de Donau. In die vroege dagen van de Uiteindelijke Oplossing, was het geweld handgemaakt -- mensen werden doodgeslagen en hun lichamen werden in de rivier geworpen -- maar niemand die er heen ging is er ooit levend uit gekomen. En in een plotwending die je niet zou geloven in een film van Steven Spielberg bleek de Gauleiter die dit brutale geweld overzag dezelfde dief die de sokken had gestolen van Mr. Tesler's kousenfabriek. Het was een brutale ranseling . En midden in deze brutaliteit keek één van Mr. Tesler's zonen, Andrew, op en zei, "Is het tijd om onze capsules te nemen papa?" En de Gauleiter, die nadien verdwijnt uit dit verhaal, leunde voorover en fluisterde in Mr. Teszler's oor, "Nee, neem de capsule niet. Er is hulp onderweg." En toen hernam de afranseling.
But help was on the way, and shortly afterwards a car arrived from the Swiss Embassy. They were spirited to safety. They were reclassified as Yugoslav citizens and they managed to stay one step ahead of their pursuers for the duration of the War, surviving burnings and bombings and, at the end of the War, arrest by the Soviets. Probably, Mr. Teszler had gotten some money into Swiss bank accounts because he managed to take his family first to Great Britain, then to Long Island and then to the center of the textile industry in the American South. Which, as chance would have it, was Spartanburg, South Carolina, the location of Wofford College. And there, Mr. Teszler began all over again and once again achieved immense success, especially after he invented the process for manufacturing a new fabric called double-knit.
Maar hulp -- hulp was onderweg, en kort nadien arriveerde er een auto van de Zwitserse ambassade Ze werden in veiligheid gebracht. Ze werden ge-herclassificeerd als Joegoslavische burgers en ze slaagden er in hun achtervolgers een stap voor te blijven gedurende de rest van de oorlog, ze overleefden branden en bombardementen, en, op het einde van de oorlog, werden ze gearresteerd door de Sovjets. Waarschijnlijk had Mr. Teszler wat geld staan op Zwitserse bankrekeningen, want hij slaagde er in zijn familie eerst naar Groot-Brittannië te leiden, dan naar Long Island, en dan naar het centrum van de textiel-industrie in het zuiden van Amerika. Welke, hoe onwaarschijnlijk ook, in Spartanburg te Zuid-Carolina gelegen was: de locatie van Wofford College. En daar begon Mr. Teszler opnieuw van nul af aan, en opnieuw bereikte hij enorm succes vooral nadat hij een proces uitvond voor het vervaardigen van een nieuwe stof genaamd 'double-knit'.
And then in the late 1950s, in the aftermath of Brown v. Board of Education, when the Klan was resurgent all over the South, Mr. Teszler said, "I have heard this talk before." And he called his top assistant to him and asked, "Where would you say, in this region, racism is most virulent?" "Well, I don't rightly know, Mr. Teszler. I reckon that would be Kings Mountain." "Good. Buy us some land in Kings Mountain and announce we are going to build a major plant there." The man did as he was told, and shortly afterwards, Mr. Teszler received a visit from the white mayor of Kings Mountain. Now, you should know that at that time, the textile industry in the South was notoriously segregated. The white mayor visited Mr. Teszler and said, "Mr. Teszler, I trust you’re going to be hiring a lot of white workers." Mr. Teszler told him, "You bring me the best workers that you can find, and if they are good enough, I will hire them." He also received a visit from the leader of the black community, a minister, who said, "Mr. Teszler, I sure hope you're going to hire some black workers for this new plant of yours." He got the same answer: "You bring the best workers that you can find, and if they are good enough, I will hire them." As it happens, the black minister did his job better than the white mayor, but that's neither here or there. Mr. Teszler hired 16 men: eight white, eight black.
En toen -- toen in de late jaren 1950, in de nasleep van Brown versus Board of Education, wanneer de Klan was wederopgeleefd over het gehele zuiden, Zei Mr. Teszler, "Ik heb dit gesprek eerder gehoord." En hij riep zijn top-assistent bij zich en vroeg, "Waar zou je zeggen dat het racisme, in deze regio, het venijnigste is?" "Wel, ik weet het niet precies, Mr. Teszler. Ik denk dat dat in Kings Mountain is." "Goed, koop ons wat land in Kings Mountain, en kondig dan aan dat we daar een grote fabriek gaan bouwen." De man deed zoals hem was opgedragen, en kort nadien kreeg Mr. Teszler bezoek van de blanke burgemeester van Kings Mountain. Nu, u moet weten dat in die tijd de textiel-industrie in het Zuiden berucht gesegregeerd was. De blanke burgemeester bezocht Mr. Teslzer en zei, "Mr. Teszler, ik geloof er in dat u een heleboel blanke werknemers zult aannemen" Mr. Teszler zei hem: "Breng me de beste werknemers die u kan vinden, en als ze goed genoeg zijn, zal ik ze aannemen." Hij ontving ook een bezoek van de leider van de zwarte gemeenschap, een minister, die zei: "Mr. Teszler, ik hoop dat u wat zwarte werknemers zult aannemen voor u nieuwe fabriek." Hij kreeg hetzelfde antwoord: "Breng je beste werklieden, en als ze goed genoeg zijn, zal ik ze aannemen." Het gebeurde dat de zwarte minister zijn job beter deed dan de blanke burgemeester, maar dat is niet van belang. Mr. Teszler nam 16 man in dienst, acht blanken, acht zwarten.
They were to be his seed group, his future foremen. He had installed the heavy equipment for his new process in an abandoned store in the vicinity of Kings Mountain, and for two months these 16 men would live and work together, mastering the new process. He gathered them together after an initial tour of that facility and he asked if there were any questions. There was hemming and hawing and shuffling of feet, and then one of the white workers stepped forward and said, "Well, yeah. We’ve looked at this place and there's only one place to sleep, there's only one place to eat, there's only one bathroom, there's only one water fountain. Is this plant going to be integrated or what?" Mr. Teszler said, "You are being paid twice the wages of any other textile workers in this region and this is how we do business. Do you have any other questions?" "No, I reckon I don't." And two months later when the main plant opened and hundreds of new workers, white and black, poured in to see the facility for the first time, they were met by the 16 foremen, white and black, standing shoulder to shoulder. They toured the facility and were asked if there were any questions, and inevitably the same question arose: "Is this plant integrated or what?" And one of the white foremen stepped forward and said, "You are being paid twice the wages of any other workers in this industry in this region and this is how we do business. Do you have any other questions?"
Ze zouden zijn nieuwe leidende groep, zijn toekomstige voormannen zijn. Hij had de zware apparatuur voor zijn nieuwe proces geïnstalleerd in een verlaten loods in de nabijheid van Kings Mountain, en gedurende twee maanden zouden deze 16 mannen samenleven en -werken, om het nieuwe proces te leren beheersen. Hij verzamelde hen na een initiële rondleiding in de inrichting en vroeg of er vragen waren. Er was wat gemor en geaarzel, en toen stapte één van de blanke werkers naar voren en zei: "Ja, be hebben deze plaats bekeken -- en er is maar één plaast om te slapen, er is maar één plaats om te eten, er is maar één badkamer, er is maar één water-fontein. Zal deze fabriek geïntegreerd zijn dan?" Mr. Teszler zei: "Jullie wordt het dubbele loon betaald tegenover andere textielwerkers in deze regio, en dit is hoe wij zaken doen. Heb je nog andere vragen?" "Nee, ik denk van niet." En twee maanden later, wanneer de algemene fabriek opende en honderden nieuwe werkers, blanken en zwarten, binnenstroomden om de faciliteit voor de eerste keer te bekijken, werden ze ontvangen door 16 voormannen, blank en zwart, ze stonden schouder aan schouder. Ze werden door de installatie geleid en er werd gevraagd of ze vragen hadden. En onontkomelijk werd dezelfde vraag gesteld: "Zal deze fabriek geïntegreerd zijn dan?" Eén van de blanke voormannen stapte naar voren en zei, "Jullie word het dubbele loon betaald van eender welke andere werknemers in deze industrie in deze regio en dit is hoe wij zakendoen. Heb je andere vragen?"
And there were none. In one fell swoop, Mr. Teszler had integrated the textile industry in that part of the South. It was an achievement worthy of Mahatma Gandhi, conducted with the shrewdness of a lawyer and the idealism of a saint. In his eighties, Mr. Teszler, having retired from the textile industry, adopted Wofford College, auditing courses every semester, and because he had a tendency to kiss anything that moved, becoming affectionately known as "Opi" -- which is Magyar for grandfather -- by all and sundry. Before I got there, the library of the college had been named for Mr. Teszler, and after I arrived in 1993, the faculty decided to honor itself by naming Mr. Teszler Professor of the College -- partly because at that point he had already taken all of the courses in the catalog, but mainly because he was so conspicuously wiser than any one of us. To me, it was immensely reassuring that the presiding spirit of this little Methodist college in upstate South Carolina was a Holocaust survivor from Central Europe. Wise he was, indeed, but he also had a wonderful sense of humor. And once for an interdisciplinary class, I was screening the opening segment of Ingmar Bergman's "The Seventh Seal." As the medieval knight Antonius Block returns from the wild goose chase of the Crusades and arrives on the rocky shore of Sweden, only to find the specter of death waiting for him, Mr. Teszler sat in the dark with his fellow students. And as death opened his cloak to embrace the knight in a ghastly embrace, I heard Mr. Teszler's tremulous voice: "Uh oh," he said, "This doesn't look so good." (Laughter)
En er waren er geen. In één klap had Mr. Teszler de textiel-industrie geïntegreerd in dat deel van het Zuiden. Het was een prestatie Mahatma Gandhi waardig, uitgevoerd met de snuggerheid van een advocaat en het idealisme van een heilige. In zijn tachtiger jaren heeft Mr. Teszler, na met pensioen te zijn gegaan in de textiel-industrie, Wofford College aangenomen -- elke semester cursussen bijwonende. En, omdat hij de neiging had om alles te kussen wat beweegde, werd hij liefkozend bekend als Opi -- welk Magyaars is voor grootvader -- bij iedereen in het instituut. Tegen de tijd dat ik daar kwam was de bibiliotheek van het college genoemd naar Mr. Teszler, en nadat ik aankwam in 1993, besloot de faculteit zichzelf te eren door Mr. Teszler tot Professor van het college te benoemen. Deels omdat hij op dat punt al alle cursussen uit de catalogus had gevold, maar vooral omdat hij zo opvallend veel wijser was dan éénieder van ons. Voor mij was het enorm geruststellend dat de voorzittende geest van dit kleine methodistische college in Zuid-Carolina een holocaust-overlever was van Centraal-Europa. Wijs was hij, inderdaad, maar hij had ook een wonderlijk gevoel voor humor. En één keer, voor een interdisciplinaire klas, was ik de openings-scene van Ingmar Bergman's "The Seventh Seal" aan het projecteren. Wanneer de middeleeuwse Antonius Blok terugkerende van een wilde eenden-jacht op de kruistochten en aankomende aan de rotskusten van Zweden, alleen het spook des doods op hem vond te wachten, zat Mr. Teszler in het donker met zijn medestudenten. En toen de dood zijn mantel opende om de ridder te omhelzen in een huiveringwekkende omhelzing, hoorde ik Mr. Teszler's sidderende stem: "O o", zei hij, "Dit ziet er niet zo goed uit."
But it was music that was his greatest passion, especially opera. And on the first occasion that I visited his house, he gave me honor of deciding what piece of music we would listen to. And I delighted him by rejecting "Cavalleria Rusticana" in favor of Bela Bartok's "Bluebeard's Castle." I love Bartok's music, as did Mr. Teszler, and he had virtually every recording of Bartok's music ever issued. And it was at his house that I heard for the first time Bartok's Third Piano Concerto and learned from Mr. Teszler that it had been composed in nearby Asheville, North Carolina in the last year of the composer's life. He was dying of leukemia and he knew it, and he dedicated this concerto to his wife, Dita, who was herself a concert pianist. And into the slow, second movement, marked "adagio religioso," he incorporated the sounds of birdsong that he heard outside his window in what he knew would be his last spring; he was imagining a future for her in which he would play no part. And clearly this composition is his final statement to her -- it was first performed after his death -- and through her to the world. And just as clearly, it is saying, "It's okay. It was all so beautiful. Whenever you hear this, I will be there."
Maar muziek was zijn grootste passie, vooral opera, en op de eerste gelegenheid dat ik zijn huis bezocht gaf hij me de eer te beslissen naar welk muziekstuk we zouden luisteren. En ik verblijdde hem door "Cavalleria Rusticana" af te wijzen in plaats van Bela Bartok's "Bluebeard's Castle". Ik houd van Bartok's muziek, net als Mr. Teszler, en hij had haast elke opname van Bartok's muziek ooit uitgegeven. En het was bij hem thuis dat ik voor de eerste keer Bartok's Derde Piano Concerto hoorde, en leerde van Mr. Teszler dat het gecomposeerd was in de buurt van Asheville, Noord-Carolina, in het laaste jaar van het leven van de componist. Hij ging dood een leukemie, en hij wist het, en hij droeg dit concerto op aan zijn vrouw, Dita, die zelf een concert-pianiste was. En tijdens het trage, tweede deel, aangeduid "adagio religioso", verwerkte hij de geluiden van vogelgezang die hij hoorde door zijn raam, in wat hij wist dat zijn laatste lente was. Hij beeldde zich een toekomst in voor haar waarin hij geen rol zou spelen. En klaarblijkelijk, klaarblijkelijk was deze compositie zijn finale betuiging aan haar -- het stuk werd voor het eerst uitgevoerd na zijn dood -- en door haar, aan de wereld. En al even duidelijk, zegt het, "het is oké, het was allemaal zo mooi. Elke keer als je dit hoort, zal ik er zijn."
It was only after Mr. Teszler's death that I learned that the marker on the grave of Bela Bartok in Hartsdale, New York was paid for by Sandor Teszler. "Jó napot, Bela!" Not long before Mr. Teszler’s own death at the age of 97, he heard me hold forth on human iniquity. I delivered a lecture in which I described history as, on the whole, a tidal wave of human suffering and brutality, and Mr. Teszler came up to me afterwards with gentle reproach and said, "You know, Doctor, human beings are fundamentally good." And I made a vow to myself, then and there, that if this man who had such cause to think otherwise had reached that conclusion, I would not presume to differ until he released me from my vow. And now he's dead, so I'm stuck with my vow. "Jó napot, Sandor!"
Het was slechts na Mr. Teszler's dood dat ik leerde dat de grafsteen op het graf van Bela Bartok in Hartsdal, New York betaald was door Sandor Teszler. "Yo napot, Bela!" Niet lang voor Mr. Teslzer's eigen dood op de leeftijd van 97 jaar, hoorde hij mij vertellen over menselijke ongerechtigheid. Ik deed een les in welke ik de geschiedenis beschreef als over het geheel bekeken een vloedgolf aan menselijk lijden en brutaliteit, en nadien kwam Mr. Teszler naar mij toe en zei met een zachte aanpak, "Weet je, Doktor, dat mensen fundamenteel goed zijn." En ik deed een eed aan mezelf, toen en daar, dat als een man die zulke redenen had gezien om anders te denken tot deze conclusie was gekomen, dat ik me niet zou voornemen dat het anders was tot dat hij mij vrij maakte van deze eed. En nu is hij dood, dus zit ik vast aan mijn eed. "Yo napot, Sandor!"
I thought my skein of Hungarian mentors had come to an end, but almost immediately I met Francis Robicsek, a Hungarian doctor -- actually a heart surgeon in Charlotte, North Carolina, then in his late seventies -- who had been a pioneer in open-heart surgery, and, tinkering away in his garage behind his house, had invented many of the devices that are standard parts of those procedures. He's also a prodigious art collector, beginning as an intern in Budapest by collecting 16th- and 17th-century Dutch art and Hungarian painting, and when he came to this country moving on to Spanish colonial art, Russian icons and finally Mayan ceramics. He's the author of seven books, six of them on Mayan ceramics. It was he who broke the Mayan codex, enabling scholars to relate the pictographs on Mayan ceramics to the hieroglyphs of the Mayan script.
Ik dacht dat mijn streng aan Hongaarse mentors tot een einde was gekomen, maar haast onmiddelijk ontmoette ik Francis Robicsek, een Hongaarse doktor -- feitelijk een hartchirurg in Charlotte, Noord-Carolina, toen in zijn late zeventiger jaren -- die een pionier was geweest in open-hart-chirurgie, en die, knutselend in zijn garage achter zijn huis, vele toestellen had uitgevonden die standaard-onderdelen zijn van die ingrepen. Hij is ook een enorm kunstverzamelaar, beginnende als een stagist in Boedapest door het verzamelen van 16de- en 17de-eeuwse Nederlandse kunst en Hongaarse schilderijen, en toen hij naar dit land kwam, ging hij verder met Spaanse koloniale kunst, Russische iconen en ten slotte, Mayaanse keramiek. Hij is de auteur van zeven boeken, van dewelke zes gaan over Mayaanse keramiek. Hij was het die de Mayaanse codex ontcijferde, waardoor hij het geleerden mogelijk maakte om pictogrammen op Mayaanse keramiek te relateren met de hiërogliefen van het Mayaanse geschrift.
On the occasion of my first visit, we toured his house and we saw hundreds of works of museum quality, and then we paused in front of a closed door and Dr. Robicsek said, with obvious pride, "Now for the piece De resistance." And he opened the door and we walked into a windowless 20-by-20-foot room with shelves from floor to ceiling, and crammed on every shelf his collection of Mayan ceramics. Now, I know absolutely nothing about Mayan ceramics, but I wanted to be as ingratiating as possible so I said, "But Dr. Robicsek, this is absolutely dazzling." "Yes," he said. "That is what the Louvre said. They would not leave me alone until I let them have a piece, but it was not a good one." (Laughter)
Tijdens mijn eerste bezoek, wandelden we door zijn huis en we zagen honderden werken van museum-kwaliteit, en toen bleven we staan voor een gesloten deur en Dr. Robicsek zei, met duidelijke trots, "Nu, het pièce de resistance". Hij opende de deur, en we wandelden binnen in een raamloze kamer van 6 op 6 meter met planken van de vloer tot aan het plafond, en elke plank was volstouwd met zijn collectie Mayaanse keramiek. Nu, ik weet absoluut niets over Mayaanse keramiek, maar ik wilde zo gedienstig zijn als mogelijk. Dus ik zei, "Maar Dr. Robicsek, dit is absoluut beeldig." "Ja", zei hij. "Dat is wat het Louvre zei. Ze lieten me niet met rust tot ik hen een stuk gaf, maar het was geen goed stuk."
Well, it occurred to me that I should invite Dr. Robicsek to lecture at Wofford College on -- what else? -- Leonardo da Vinci. And further, I should invite him to meet my oldest trustee, who had majored in French history at Yale some 70-odd years before and, at 89, still ruled the world's largest privately owned textile empire with an iron hand. His name is Roger Milliken. And Mr. Milliken agreed, and Dr. Robicsek agreed. And Dr. Robicsek visited and delivered the lecture and it was a dazzling success. And afterwards we convened at the President's House with Dr. Robicsek on one hand, Mr. Milliken on the other. And it was only at that moment, as we were sitting down to dinner, that I recognized the enormity of the risk I had created, because to bring these two titans, these two masters of the universe together -- it was like introducing Mothra to Godzilla over the skyline of Tokyo. If they didn't like each other, we could all get trampled to death.
Het kwam in me op dat ik Dr. Robicsek moest uitnodigen om een les te geven aan het Wofford College over -- wat anders? -- Leonardo da Vinci. En verder, zou ik hem uitnodigen om mijn oudste vertrouweling te ontmoeten, welke zich had verdiept in Franse geschiedenis te Yale, ongeveer een 70-tal jaar daarvoor, en, op een leeftijd van 89 nog altijd een 's wereld's grootste privé-imperium textiel bezat met ijzeren hand. Zijn naam is Roger Miliken. En Mr. Miliken stemde toe, en Dr. Robicsek stemde toe. En Dr. Robicsek bezocht en leverde de literatuur, en het was een ongelooflijk succes. En nadien werden we bijeengeroepen op het presidentiële huis met aan de ene kant Dr. Robicsek, en aan de andere kant Mr. Miliken. En het was maar toen, op dat moment, toen we samen zaten om te eten, dat ik dacht aan het enorme risico dat ik had gecreëerd. Want het samenbrengen van deze twee titanen, deze twee meesters van het universum, was als het introduceren van Mothra aan Godzilla aan de horizon van Tokyo. Als ze elkaar niet mochten, zouden we allemaal tot de dood vermorzeld worden.
But they did, they did like each other. They got along famously until the very end of the meal, and then they got into a furious argument. And what they were arguing about was this: whether the second Harry Potter movie was as good as the first. (Laughter) Mr. Milliken said it was not. Dr. Robicsek disagreed. I was still trying to take in the notion that these titans, these masters of the universe, in their spare time watch Harry Potter movies, when Mr. Milliken thought he would win the argument by saying, "You just think it's so good because you didn't read the book." And Dr. Robicsek reeled back in his chair, but quickly gathered his wits, leaned forward and said, "Well, that is true, but I'll bet you went to the movie with a grandchild." "Well, yes, I did," conceded Mr. Milliken. "Aha!" said Dr. Robicsek. "I went to the movie all by myself." (Laughter) (Applause)
Maar ze mochten elkaar. Ze kwamen geweldig overeen -- tot het absolute einde van de maaltijd, en toen raakten ze in een furieuze ruzie verstrikt. En dit was waarover ze ruzieden: Of de tweede Harry Potter-film even goed was als de eerste. Mr. Miliken zei dat het niet zo was. Dr. Robicsek was het oneens. Ik was nog steeds bezig het feit te verwerken dat deze titanen, deze meesters van het universum, in hun vrije tijd keken naar Harry Potter-fims, wanneer Mr. Miliken dacht dat hij de discussie zou winnen door te zeggen, "Je denkt dat het goed is omdat je het boek niet gelezen hebt." En Dr. Robicsek wankelde achteruit in zijn stoel, maar kwam snel tot rede. Hij leunde voorover en zei, "Dat is waar, maar ik wed dat je naar de film ging met je kleinkind". "Ja, dat deed ik", beaamde Mr. Miliken. "Aha!", zei Dr. Robicsek. "Ik ging alleen naar de film".
And I realized, in this moment of revelation, that what these two men were revealing was the secret of their extraordinary success, each in his own right. And it lay precisely in that insatiable curiosity, that irrepressible desire to know, no matter what the subject, no matter what the cost, even at a time when the keepers of the Doomsday Clock are willing to bet even money that the human race won't be around to imagine anything in the year 2100, a scant 93 years from now. "Live each day as if it is your last," said Mahatma Gandhi. "Learn as if you'll live forever." This is what I'm passionate about. It is precisely this. It is this inextinguishable, undaunted appetite for learning and experience, no matter how risible, no matter how esoteric, no matter how seditious it might seem. This defines the imagined futures of our fellow Hungarians -- Robicsek, Teszler and Bartok -- as it does my own. As it does, I suspect, that of everybody here.
En ik realiseerde me, in dit moment van openbaring, dat wat deze twee mannen onthulden het geheim was van hun uitzonderlijke succes, elk in zijn eigen recht. En het lag precies in die onverzadigbare nieuwsgierigheid, dat ononderdrukbare begeren om te weten -- ongeacht het onderwerp, ongeacht de kosten. Zelfs in een tijd wanneer de houders van de klok des doems bereid zijn om zelfs geld te wedden dat het menselijke ras niet meer zal bestaan om iets in te beelden in het jaar 2100, een karige 93 jaar van nu verwijderd. "Leef elke dag alsof het je laatste is", zei Mahatma Ghandi. "Leer alsof je voor eeuwig zult leven". Dat is wat waarover ik gepassioneerd ben. Dat is het. Het is deze onblusbare, onverschrokken lust naar leren en ervaring, hoe lachwekkend, obscuur, of opruiend het ook mag klinken. Dit defineert de ingebeelde toekomsten van onze mede-Hongaren, Robicsek en Teszler en Bartok, alsook ik. Alsook, vermoed ik, iedereen hier.
To which I need only add, "Ez a mi munkank; es nem is keves." This is our task; we know it will be hard. "Ez a mi munkank; es nem is keves. Jó napot, pacák!" (Applause)
Hier moet ik alleen maar aan toevoegen, "Ez a mi munkank; es nem is keves". Dis is onze taak. We weten dat het zwaar zal zijn. "Ez a mi munkank; es nem is keves." Yo napot, pacak!