Today I'm going to talk to you about the problem of other minds. And the problem I'm going to talk about is not the familiar one from philosophy, which is, "How can we know whether other people have minds?" That is, maybe you have a mind, and everyone else is just a really convincing robot. So that's a problem in philosophy, but for today's purposes I'm going to assume that many people in this audience have a mind, and that I don't have to worry about this.
Vandaag ga ik u vertellen over het probleem van andere geesten. En het probleem waar ik het over ga hebben, is niet het bekende van de filosofie, welke is: "Hoe kunnen we weten of andere mensen een geest hebben?" Dat wil zeggen, misschien hebt u een geest en alle anderen zijn slechts een zeer overtuigende robot. Dus dat is een probleem in de filosofie. Maar voor vandaag neem ik aan dat velen in dit publiek een geest hebben en dat ik me hierover geen zorgen hoef te maken.
There is a second problem that is maybe even more familiar to us as parents and teachers and spouses and novelists, which is, "Why is it so hard to know what somebody else wants or believes?" Or perhaps, more relevantly, "Why is it so hard to change what somebody else wants or believes?"
Er is een tweede probleem dat ons misschien even bekend voorkomt als ouders en leraren en echtgenoten en schrijvers. En dat is: "Waarom is het zo moeilijk om te weten wat iemand wil of denkt?" Of misschien, meer relevant, "Waarom is het zo moeilijk om te veranderen wat iemand wil of denkt?"
I think novelists put this best. Like Philip Roth, who said, "And yet, what are we to do about this terribly significant business of other people? So ill equipped are we all, to envision one another's interior workings and invisible aims." So as a teacher and as a spouse, this is, of course, a problem I confront every day. But as a scientist, I'm interested in a different problem of other minds, and that is the one I'm going to introduce to you today. And that problem is, "How is it so easy to know other minds?"
Ik denk dat schrijvers dit het best stellen. Zoals Philip Roth, die zei: "En nu, wat gaan we doen aan deze verschrikkelijk belangrijke zaak van andere mensen? We zijn allemaal zo slecht uitgerust om elkaars interne werking en onzichtbare doelen in te beelden." Dus als een lerares en als een echtgenote, is dit, natuurlijk, een probleem waarmee ik elke dag geconfronteerd wordt. Maar als wetenschapper, ben ik geïnteresseerd in een heel ander probleem van andere geesten, en dat is wat ik vandaag ga introduceren. En dat probleem is: "Waarom is het zo makkelijk om andere geesten te kennen?"
So to start with an illustration, you need almost no information, one snapshot of a stranger, to guess what this woman is thinking, or what this man is. And put another way, the crux of the problem is the machine that we use for thinking about other minds, our brain, is made up of pieces, brain cells, that we share with all other animals, with monkeys and mice and even sea slugs. And yet, you put them together in a particular network, and what you get is the capacity to write Romeo and Juliet. Or to say, as Alan Greenspan did, "I know you think you understand what you thought I said, but I'm not sure you realize that what you heard is not what I meant." (Laughter)
Om te beginnen met een illustratie, je hebt bijna geen informatie nodig, een momentopname van een vreemde, om te bedenken wat deze vrouw denkt, of wat deze man. En anders gezegd, de kern van het probleem is dat de machine waarmee we over andere geesten denken, ons brein, is gemaakt van deeltjes, hersencellen, die we delen met alle andere dieren, met apen, en muizen en zelfs zeeslakken. En toch, je voegt ze samen in het bepaald netwerk, en wat je krijgt is de capaciteit om Romeo en Julia te schrijven. Of te zeggen, zoals Alan Greenspan deed: "Ik weet dat je denkt te begrijpen wat je denkt dat ik zei, maar ik weet niet zeker of je je realiseert dat wat je hoorde, niet is wat ik bedoelde." (Gelach)
So, the job of my field of cognitive neuroscience is to stand with these ideas, one in each hand. And to try to understand how you can put together simple units, simple messages over space and time, in a network, and get this amazing human capacity to think about minds. So I'm going to tell you three things about this today. Obviously the whole project here is huge. And I'm going to tell you just our first few steps about the discovery of a special brain region for thinking about other people's thoughts. Some observations on the slow development of this system as we learn how to do this difficult job. And then finally, to show that some of the differences between people, in how we judge others, can be explained by differences in this brain system.
Dus het werk in mijn gebied van cognitieve neurowetenschap is met deze ideeën, in elke hand één, te staan en te proberen te begrijpen hoe je eenvoudige deeltjes, eenvoudige boodschappen in ruimte en tijd, in een netwerk kunt samenvoegen, en deze geweldige menselijke capaciteit om over de geest te denken krijgt. Ik ga u daarover vandaag drie dingen vertellen. Vanzelfsprekend is het hele project enorm. En ik ga u slechts de eerste paar stappen vertellen over de ontdekking van een speciaal hersengebied voor het denken over de gedachten van andere mensen. Enkele waarnemingen over de trage ontwikkeling van dit systeem terwijl we leren hoe we deze moeilijke taak moeten uitvoeren. En uiteindelijk te laten zien dat sommige verschillen tussen mensen, in de manier waarop we anderen beoordelen, verklaard kunnen woren door verschillen in dit hersensysteem.
So first, the first thing I want to tell you is that there is a brain region in the human brain, in your brains, whose job it is to think about other people's thoughts. This is a picture of it. It's called the Right Temporo-Parietal Junction. It's above and behind your right ear. And this is the brain region you used when you saw the pictures I showed you, or when you read Romeo and Juliet or when you tried to understand Alan Greenspan. And you don't use it for solving any other kinds of logical problems. So this brain region is called the Right TPJ. And this picture shows the average activation in a group of what we call typical human adults. They're MIT undergraduates. (Laughter)
Ten eerste, het eerste dat ik u wil vertellen is dat er een hersengebeid in het menselijke brein is, in uw hersenen, wiens taak het is om over de gedachten van anderen na te denken. Dit is een plaatje ervan. Het heet de Rechter Temporaal-Pariëtale Junctie. Het zit boven en achter uw rechter oor. En dit is het hersengebeid dat u gebruikte toen u de foto's zag die ik u liet zien. of toen u Romeo en Julia las, of toen u Alan Greenspan probeerde te begrijpen. En je gebruikt het niet om enig ander soort logische problemen op te lossen. Dus dit hersengebied heet de RTPJ. En dit plaatje laat de gemiddelde activatie in een groep van wat wij typische volwassenen noemen. Het zijn MIT studenten. (Gelach)
The second thing I want to say about this brain system is that although we human adults are really good at understanding other minds, we weren't always that way. It takes children a long time to break into the system. I'm going to show you a little bit of that long, extended process. The first thing I'm going to show you is a change between age three and five, as kids learn to understand that somebody else can have beliefs that are different from their own. So I'm going to show you a five-year-old who is getting a standard kind of puzzle that we call the false belief task.
Het tweede dat ik wil zeggen over dit hersengebied is dat, hoewel wij volwassenen erg goed zijn in het begrijpen van andere geesten, we dat niet altijd zijn geweest. Kinderen doen er lang over om het systeem onder de knie te krijgen. Ik ga u een klein beetje van dat lange, uitgebreide proces laten zien. Het eerste dat ik u laat zien is een veranderen tussen de leeftijd van drie en vijf, waar kinderen leren te begrijpen dat iemand anders overtuigingen kan hebben die anders zijn dat die van henzelf. Dus ik ga u een vijfjarige laten zien die een standaard soort puzzel krijgt die we de foute-overtuiging-taak noemen.
Rebecca Saxe (Video): This is the first pirate. His name is Ivan. And you know what pirates really like?
Video: dit is de eerste piraat. Zijn naam is Ivan. En weet je waar piraten echt van houden?
Child: What? RS: Pirates really like cheese sandwiches.
Piraten houden van brood met kaas.
Child: Cheese? I love cheese!
Kind: kaas? I hou van kaas!
RS: Yeah. So Ivan has this cheese sandwich, and he says, "Yum yum yum yum yum! I really love cheese sandwiches." And Ivan puts his sandwich over here, on top of the pirate chest. And Ivan says, "You know what? I need a drink with my lunch." And so Ivan goes to get a drink. And while Ivan is away the wind comes, and it blows the sandwich down onto the grass. And now, here comes the other pirate. This pirate is called Joshua. And Joshua also really loves cheese sandwiches. So Joshua has a cheese sandwich and he says, "Yum yum yum yum yum! I love cheese sandwiches." And he puts his cheese sandwich over here on top of the pirate chest.
R.S.: ja. Dus Ivan heeft zijn kaasboterham en hij zegt: "Yum yum yum yum yum! I hou van boterhammen met kaas." En Ivan legt zijn boterham daar neer, bovenop de piratenkist. En Ivan zegt: "Weet je wat? I wil wat drinken bij mijn lunch." En dus gaat Ivan wat drinken halen. En terwijl Ivan weg is, komt de wind, en die blaast de boterham op het gras. En nu, hier komt de andere piraat. Deze piraat heet Joshua. En Joshua houdt ook van boterhammen met kaas. Dus Joshua heeft een boterham met kaas en zegt: "Yum yum yum yum yum! Ik hou van boterhammen met kaas." En hij legt zijn boterham met kaas hier bovenop de piratenkist.
Child: So, that one is his.
Kind: Dus dat is die van hem.
RS: That one is Joshua's. That's right.
R.S.: Die is van Joshua. Dat is zo.
Child: And then his went on the ground.
Kind: En toen ging die van hem op de grond.
RS: That's exactly right.
R.S.: Dat is helemaal goed.
Child: So he won't know which one is his.
Kind: Dus hij zal niet weten welke van hem is.
RS: Oh. So now Joshua goes off to get a drink. Ivan comes back and he says, "I want my cheese sandwich." So which one do you think Ivan is going to take?
R.S.: O. Dus nu gaat Joshua weg om wat drinken te halen. Ivan komt terug en zegt: "Ik wil mijn boterham met kaas." Dus welke denk je dat Ivan gaat pakken?
Child: I think he is going to take that one.
King: Ik denk dat hij die gaat pakken.
RS: Yeah, you think he's going to take that one? All right. Let's see. Oh yeah, you were right. He took that one.
R.S.: Ja, je denk dat hij die gaat pakken? Goed. Laten we kijken. O ja, je hebt gelijk. Hij pakte die.
So that's a five-year-old who clearly understands that other people can have false beliefs and what the consequences are for their actions. Now I'm going to show you a three-year-old who got the same puzzle.
Dus dat was een vijfjarige die duidelijk begrijpt dat andere mensen foute overtuigingen kunnen hebben en wat de consequenties zijn voor hun acties. Nu ga ik u een driejarige laten zien die dezelfde puzzel kreeg.
RS: And Ivan says, "I want my cheese sandwich." Which sandwich is he going to take? Do you think he's going to take that one? Let's see what happens. Let's see what he does. Here comes Ivan. And he says, "I want my cheese sandwich." And he takes this one. Uh-oh. Why did he take that one?
Video: R.S.: En Ivan zeg: "Ik wil mijn boterham met kaas." Welke boterham gaat hij pakken? Denk je dat hij die gaat pakken? Laten we kijken wat er gebeurt. Laten we kijken wat hij doet. Hier komt Ivan. En hij zeg: "Ik wil mijn boterham met kaas." En hij pakt deze. Uh-oh. Waarom pakte hij die?
Child: His was on the grass.
Kind: Die van hem lag op het gras.
So the three-year-old does two things differently. First, he predicts Ivan will take the sandwich that's really his. And second, when he sees Ivan taking the sandwich where he left his, where we would say he's taking that one because he thinks it's his, the three-year-old comes up with another explanation: He's not taking his own sandwich because he doesn't want it, because now it's dirty, on the ground. So that's why he's taking the other sandwich. Now of course, development doesn't end at five. And we can see the continuation of this process of learning to think about other people's thoughts by upping the ante and asking children now, not for an action prediction, but for a moral judgment. So first I'm going to show you the three-year-old again.
R.S. Dus de driejarige doet twee dingen anders. Ten eerste voorspelt hij dat Ivan de boterham zal pakken die werkelijk van hem is. En ten tweede, als hij Ivan de boterham ziet pakken waar hij de zijne achterliet, waar wij zouden zeggen dat hij die pakt omdat hij denkt dat die van hem is, komt de driejarige met een andere verklaring. Hij pakt zijn eigen boterham niet omdat hij die niet wil, omdat die nu vies is, op de grond. Dus daarom pakt hij de andere boterham. Natuurlijk, ontwikkeling stopt niet op je vijfde. En we kunnen de de continuering van dit proces zien van het leren te denken over gedachten van anderen door de inzet te verhogen en de kinderen niet naar een voorspelling van actie te vragen, maar naar een moreel oordeel. Eerst ga ik u de driejarige weer laten zien.
RS.: So is Ivan being mean and naughty for taking Joshua's sandwich?
Video: R.S.: Is Ivan gemeen en stout omdat hij Joshua's boterham pakt?
Child: Yeah.
Kind: Ja.
RS: Should Ivan get in trouble for taking Joshua's sandwich?
R.S.: Moet Ivan gestraft worden voor het pakken van Joshua's boterham?
Child: Yeah.
Kind: Ja.
So it's maybe not surprising he thinks it was mean of Ivan to take Joshua's sandwich, since he thinks Ivan only took Joshua's sandwich to avoid having to eat his own dirty sandwich. But now I'm going to show you the five-year-old. Remember the five-year-old completely understood why Ivan took Joshua's sandwich.
R.S.: Misschien is het niet verrassend dat hij denkt dat het gemeen was van Ivan om Joshua's boterham te pakken. Omdat hij denkt dat Ivan Joshua's boterham alleen maar pakte om te voorkomen dat hij zijn eigen vieze boterham moet eten. Maar nu ga ik u de vijfjarige laten zien. Onthou dat de vijfjarige volledig begreep waarom Ivan Joshua's boterham pakte.
RS: Was Ivan being mean and naughty for taking Joshua's sandwich?
Video: R.S.: Was Ivan gemeen en stout door Joshua's boterham te pakken?
Child: Um, yeah.
Kind: Um, ja.
And so, it is not until age seven that we get what looks more like an adult response.
R.S.: Dus, het begint pas bij het zevende levensjaar dat we iets krijgen dat meer op een volwassen antwoord lijkt.
RS: Should Ivan get in trouble for taking Joshua's sandwich?
Video: R.S.: Moet Ivan gestraft worden voor het pakken van Joshua's boterham?
Child: No, because the wind should get in trouble.
Kind: Nee, want de wind moet gestraft worden.
He says the wind should get in trouble for switching the sandwiches. (Laughter)
R.S. Hij zegt dat de wind gestraft moet worden voor het verwisselen van de boterhammen. (Gelach)
And now what we've started to do in my lab is to put children into the brain scanner and ask what's going on in their brain as they develop this ability to think about other people's thoughts. So the first thing is that in children we see this same brain region, the Right TPJ, being used while children are thinking about other people. But it's not quite like the adult brain.
Wat we nu in mijn lab mee zijn begonnen, is kinderen in een hersenscanner te leggen en af te vragen wat er in hun brein gebeurt terwijl ze de vaardigheid om na te denken over de gedachten van anderen ontwikkelen. Het eerste is dat we bij kinderen ditzelfde hersengebied, de RTPJ, gebruikt zien worden terwijl de kinderen aan andere mensen denken. Maar het is nog niet zoals het volwassen brein.
So whereas in the adults, as I told you, this brain region is almost completely specialized -- it does almost nothing else except for thinking about other people's thoughts -- in children it's much less so, when they are age five to eight, the age range of the children I just showed you. And actually if we even look at eight to 11-year-olds, getting into early adolescence, they still don't have quite an adult-like brain region. And so, what we can see is that over the course of childhood and even into adolescence, both the cognitive system, our mind's ability to think about other minds, and the brain system that supports it are continuing, slowly, to develop.
Dus bij volwassenen, zoals ik u verteld heb, is dit hersengebied vrijwel volledig gespecializeerd. Het doet bijna niets anders, behalve denken over de gedachten van anderen. Bij kinderen is dit veel minder het geval, als ze tussen de vijf en acht zijn, zoals de kinderen die ik u zojuist liet zien. En zelfs als we kijken naar acht- tot elfjarigen, in de vroege adolescentie rakend, hebben ze nog steeds niet een hersengebied gelijkend aan dat van volwassenen. En dus, wat we kunnen zien is dat gedurende de kindertijd en zelfs in de adolescentie, zowel het cognitieve systeem, de mogelijkheid van ons brein om te denken over andere breinen, en het hersensysteem dat het ondersteund, nog bezig zijn zich, langzaam, te ontwikkelen.
But of course, as you're probably aware, even in adulthood, people differ from one another in how good they are at thinking of other minds, how often they do it and how accurately. And so what we wanted to know was, could differences among adults in how they think about other people's thoughts be explained in terms of differences in this brain region? So, the first thing that we did is we gave adults a version of the pirate problem that we gave to the kids. And I'm going to give that to you now.
Maar natuurlijk, zoals u zich waarschijnlijk bewust bent, zelfs in de volwassenheid, verschillend mensen van elkaar in hoe goed ze zijn in het denken over andere geesten, hoe vaak ze het doen, en hoe nauwkeurig. En wat we dus wilden weten was, kunnen verschillen tussen volwassenen, in de manier waarop ze denken over gedachten van anderen worden verklaard in termen van verschillen in dit hersengebied. Dus het eerste wat we deden, is volwassenen een versie van het piratenprobleem voorleggen zoals bij de kinderen. En ik ga dat nu aan u voorleggen.
So Grace and her friend are on a tour of a chemical factory, and they take a break for coffee. And Grace's friend asks for some sugar in her coffee. Grace goes to make the coffee and finds by the coffee a pot containing a white powder, which is sugar. But the powder is labeled "Deadly Poison," so Grace thinks that the powder is a deadly poison. And she puts it in her friend's coffee. And her friend drinks the coffee, and is fine.
Grace en haar vriendin zijn op een tour in een chemische fabriek en ze nemen een koffiepauze. En Grace's vriendin vraagt om wat suiker in haar koffie. Grace gaat de koffie maken en vindt bij de koffie een pot waarin wit poeder zit, dat suiker is. Maar het poeder heeft het label "Dodelijk Gif". Dus denkt Grace dat het poeder een dodelijk gif is. En ze doet het in de koffie van haar vriendin. En haar vriendin drinkt de koffie en voelt zich goed.
How many people think it was morally permissible for Grace to put the powder in the coffee? Okay. Good. (Laughter) So we ask people, how much should Grace be blamed in this case, which we call a failed attempt to harm?
Hoeveel mensen denk dat het moreel toegestaan was dat Grace het poeder in de koffie deed? Oke. Goed. (Gelach) Dus we vragen mensen hoeveel Grace gestraft moet worden in dit geval, dat we een mislukte poging tot pijn doen noemen.
And we can compare that to another case, where everything in the real world is the same. The powder is still sugar, but what's different is what Grace thinks. Now she thinks the powder is sugar. And perhaps unsurprisingly, if Grace thinks the powder is sugar and puts it in her friend's coffee, people say she deserves no blame at all. Whereas if she thinks the powder was poison, even though it's really sugar, now people say she deserves a lot of blame, even though what happened in the real world was exactly the same.
En we kunnen dat vergelijken met een ander geval waar alles in werkelijkheid hetzelfde is. Het poeder is nog steeds suiker, maar wat anders is, is wat Grace denkt. Nu denkt ze dat het poeder suiker is. En misschien verbazingwekkend, als Grace denkt dat het poeder suiker is en het in haar vriendins koffie doen, zeggen mensen dat ze totaal geen straf verdient. Terwijl als ze denkt dat het poeder gif is, zelfs als het werkelijk suiker is, zeggen mensen dat ze veel straf verdient, ondanks dat wat in werkelijkheid gebeurde precies hetzelfde was.
And in fact, they say she deserves more blame in this case, the failed attempt to harm, than in another case, which we call an accident. Where Grace thought the powder was sugar, because it was labeled "sugar" and by the coffee machine, but actually the powder was poison. So even though when the powder was poison, the friend drank the coffee and died, people say Grace deserves less blame in that case, when she innocently thought it was sugar, than in the other case, where she thought it was poison and no harm occurred.
En eigenlijk zeggen ze dat ze meer straf verdient in dit geval, de mislukte poging tot pijn doen, dan in een ander geval, dat we een ongeluk noemen. Waar Grace dacht dat het poeder suiker was, omdat het "suiker" gelabelled was en bij de koffiemachine. maar eigenlijk het poeder gif was. Dus hoewel het poeder gif was, de vriendin de koffie dronk en doodging, zeggen mensen dat Grace minder straf verdient in dat geval, als ze onschuldig dacht dat het suiker was, dan in het andere geval, waar ze dacht dat het gif was, en er geen pijn gedaan werd.
People, though, disagree a little bit about exactly how much blame Grace should get in the accident case. Some people think she should deserve more blame, and other people less. And what I'm going to show you is what happened when we look inside the brains of people while they're making that judgment. So what I'm showing you, from left to right, is how much activity there was in this brain region, and from top to bottom, how much blame people said that Grace deserved.
En toch zijn mensen het niet helemaal eens over hoeveel straf Grace precies zou moeten krijgen in het geval van het ongeluk. Sommige mensen denken dat ze meer straf moet krijgen en andere mensen minder. En wat ik u ga laten zien is wat er gebeurde toen we in de hersenen van mensen keken terwijl ze dat oordeel maken. Dus wat ik u laat zien, van links naar rechts, is de hoeveelheid activiteit in dit hersengebied. En van boven naar beneden, hoeveel straf Grace volgens anderen verdiende.
And what you can see is, on the left when there was very little activity in this brain region, people paid little attention to her innocent belief and said she deserved a lot of blame for the accident. Whereas on the right, where there was a lot of activity, people paid a lot more attention to her innocent belief, and said she deserved a lot less blame for causing the accident.
En wat u kunt zien is, links, als er erg weinig activiteit in dit hersengebied is, besteden mensen weinig aandacht aan haar onschuldige overtuiging en zeiden dat ze veel schuld had aan het ongeluk. Terwijl, rechts, waar veel activiteit was, besteden mensen veel meer aandacht aan haar onschuldige overtuiging, en zeiden dat ze veel minder straf verdiende aan het veroorzaken van het ongeluk.
So that's good, but of course what we'd rather is have a way to interfere with function in this brain region, and see if we could change people's moral judgment. And we do have such a tool. It's called Trans-Cranial Magnetic Stimulation, or TMS. This is a tool that lets us pass a magnetic pulse through somebody's skull, into a small region of their brain, and temporarily disorganize the function of the neurons in that region.
Dus dat is goed, maar natuurlijk wat we liever zouden hebben, is een mogelijkheid om de functie in dit hersengebied te beïnvloeden om te zien of we iemands morele oordeel kunnen veranderen. En wij hebben zo'n mogelijkheid. Het heet Trans-Cranial Magnetische Stimlatie, of TMS. Dit is een apparaat dat een magnetische puls door iemands schedel gaat, naar een klein hersengebeid, en tijdelijk de functie van de neuronen in dat gebied verstoort.
So I'm going to show you a demo of this. First, I'm going to show you that this is a magnetic pulse. I'm going to show you what happens when you put a quarter on the machine. When you hear clicks, we're turning the machine on. So now I'm going to apply that same pulse to my brain, to the part of my brain that controls my hand. So there is no physical force, just a magnetic pulse.
Ik ga u hiervan een demo laten zien. Eerst laat u zien dat dit een magnetische puls is. Ik laat u zien wat er gebeurt als je een kwartje op het apparaat legt. Als je de klikjes hoort, doen we het apparaat aan. En nu ga ik dezelfde puls geven aan mijn hersenen, aan dat deel dat mijn hand bestuurd. Er is dus geen fysieke kracht, alleen een magnetische puls.
Woman (Video): Ready, Rebecca? RS: Yes.
Video: Vrouw: Klaar? Rebacca Saxe: Ja.
Okay, so it causes a small involuntary contraction in my hand by putting a magnetic pulse in my brain. And we can use that same pulse, now applied to the RTPJ, to ask if we can change people's moral judgments. So these are the judgments I showed you before, people's normal moral judgments. And then we can apply TMS to the RTPJ and ask how people's judgments change. And the first thing is, people can still do this task overall.
OK, dus het veroorzaakt een kleine onvrijwillige contractie in mijn hand door een magnetische puls in mijn hersenen te geven. En we kunnen diezelfde puls gebruiken, nu gericht op de RTPJ, om ons af te vragen of we iemands morele oordeel kunnen veranderen. Dit zijn de oordelen zoals ik u eerder liet zien, de morele oordelen. En dan passen we TMS toe op de RTPJ en kijken hoe het morele oordeel verandert. Ten eerste, mensen kunnen deze taak nog steeds doen.
So their judgments of the case when everything was fine remain the same. They say she deserves no blame. But in the case of a failed attempt to harm, where Grace thought that it was poison, although it was really sugar, people now say it was more okay, she deserves less blame for putting the powder in the coffee.
Dus hun oordeel in het geval dat alles goed was blijft hetzelfde. Ze zeggen dat ze geen straf verdient. Maar in het geval van een gefaalde poging tot pijn, waar Grace dacht dat het gif was, hoewel het werkelijk suiker was, zegt men nu dat het minder erg was, ze verdient minder straf voor het poeder in de koffie doen.
And in the case of the accident, where she thought that it was sugar, but it was really poison and so she caused a death, people say that it was less okay, she deserves more blame. So what I've told you today is that people come, actually, especially well equipped to think about other people's thoughts.
En in het geval van het ongeluk, waar ze dacht dat het suiker was, maar het werkelijk gif was en ze dus een dood veroorzaakte, zegt men dat het erger was, ze verdient meer straf. Dus wat ik u verteld heb vandaag is dat mensen eigenlijk een bijzonder goed uitgerust zijn om over andermans gedachten te denken.
We have a special brain system that lets us think about what other people are thinking. This system takes a long time to develop, slowly throughout the course of childhood and into early adolescence. And even in adulthood, differences in this brain region can explain differences among adults in how we think about and judge other people.
We hebben een speciaal hersensysteem dat ons laat nadenken over wat andere mensen denken. Dit systeem neemt de tijd zich te ontwikkelen, langzaam gedurende de kindertijd, en het begin van de adolescentie. En zelfs bij volwassen kunnen verschillen in dit hersengebied verschillen tussen volwassenen verklaren over hoe we denken en oordelen over anderen.
But I want to give the last word back to the novelists, and to Philip Roth, who ended by saying, "The fact remains that getting people right is not what living is all about anyway. It's getting them wrong that is living. Getting them wrong and wrong and wrong, and then on careful reconsideration, getting them wrong again." Thank you. (Applause)
Maar ik wil het laatste woord teruggeven aan de schrijvers. En aan Philip Roth, die eindigde met: "Feit blijft dat mensen goed inschatten helemaal niet is waar het leven over gaat. Hen verkeerd inschatten is wat leven is. Hen verkeerd inschatten en verkeerd en verkeerd, en na zorgvuldige heroverweging, hen nogmaals verkeerd inschatten." Dank u. (Applaus)
Chris Anderson: So, I have a question. When you start talking about using magnetic pulses to change people's moral judgments, that sounds alarming. (Laughter) Please tell me that you're not taking phone calls from the Pentagon, say.
Chris Anderson: Toen je begon te praten over het gebruik van magnetische pulsen om morele oordelen te veranderen, dat klinkt alarmerend. (Gelach) Vertel me alsjeblieft dat je geen telefoon krijgt van bijvoorbeeld het Pentagon.
RS: I'm not. I mean, they're calling, but I'm not taking the call. (Laughter)
Rebecca Saxe: Die krijg ik niet. Ik bedoel, ze bellen wel, maar ik neem niet op. (Gelach)
CA: They really are calling? So then seriously, you must lie awake at night sometimes wondering where this work leads. I mean, you're clearly an incredible human being, but someone could take this knowledge and in some future not-torture chamber, do acts that people here might be worried about.
C.A.: Bellen ze echt? Dus, dan serieus, serieus, dan moet je 's nachts soms wakker liggen af te vragen waar dit werk heen leidt. Ik bedoel, je bent duidelijk een fantastisch mens. Maar iemand kan deze kennis vergaren en in een toekomstige niet-martelkamer, dingen doen waar men zich hier zorgen om maakt.
RS: Yeah, we worry about this. So, there's a couple of things to say about TMS. One is that you can't be TMSed without knowing it. So it's not a surreptitious technology. It's quite hard, actually, to get those very small changes. The changes I showed you are impressive to me because of what they tell us about the function of the brain, but they're small on the scale of the moral judgments that we actually make.
R.S.: Ja, we maken ons hierom zorgen. Maar, er zijn een paar dingen te zeggen over TMS. Een is dat je niet geTMSt kunt worden zonder het te weten. Dus het is geen stiekeme technologie. Het is eigenlijk best moeilijk om die zeer kleine veranderingen te krijgen. De veranderingen die ik liet zien zijn indrukwekkend voor mij om wat ze ons vertellen over de functie van het brein. Maar ze zijn kleine op de schaal van de morele oordelen die we eigenlijk maken.
And what we changed was not people's moral judgments when they're deciding what to do, when they're making action choices. We changed their ability to judge other people's actions. And so, I think of what I'm doing not so much as studying the defendant in a criminal trial, but studying the jury.
En wat we veranderden waren niet morele oordelen als ze besluiten wat te doen, als ze een actiebesluit nemen. We veranderen hun vermogen om over andermans acties te oordelen. En dus denk ik over wat we doen niet zozeer alsof we de verdediger in een rechtzaak bestuderen, maar de jury bestuderen.
CA: Is your work going to lead to any recommendations in education, to perhaps bring up a generation of kids able to make fairer moral judgments?
C.A.: Leidt jouw werk tot enige aanbevelingen in het onderwijs, misschien om een generatie kinderen op te voeden die eerlijker moreel oordelen?
RS: That's one of the idealistic hopes. The whole research program here of studying the distinctive parts of the human brain is brand new. Until recently, what we knew about the brain were the things that any other animal's brain could do too, so we could study it in animal models. We knew how brains see, and how they control the body and how they hear and sense. And the whole project of understanding how brains do the uniquely human things -- learn language and abstract concepts, and thinking about other people's thoughts -- that's brand new. And we don't know yet what the implications will be of understanding it.
R.s.: Dat is een van de idealistische wensen. Het hele onderzoeksprogramma hier, het bestuderen van specifieke onderdelen van het menselijke brein, is geheel nieuw. Tot voor kort was onze kennis over het brein dingen die elk ander dierlijk brein ook kon doen. Dus we konden het in dierenmodellen bestuderen. We wisten hoe hersenen kijken en hoe ze het lichaam besturen, en hoe ze horen en voelen. En het hele project van begrijpen hoe hersenen de unieke menselijke dingen doen, taal leren, en abstracte concepten, en denken over andermans gedachten, dat is geheel nieuw. En we weten nog niet wat de implicaties zullen zijn van het begrijpen hiervan.
CA: So I've got one last question. There is this thing called the hard problem of consciousness, that puzzles a lot of people. The notion that you can understand why a brain works, perhaps. But why does anyone have to feel anything? Why does it seem to require these beings who sense things for us to operate? You're a brilliant young neuroscientist. I mean, what chances do you think there are that at some time in your career, someone, you or someone else, is going to come up with some paradigm shift in understanding what seems an impossible problem?
C.A.: Ik heb nog een vraag. Er bestaat iets genaamd het moeilijke probleem van bewustzijn, dat veel mensen bezighoudt. Het besef dat je kunt begrijpen waarom een brein werkt, misschien. Maar waarom moet iemand iets voelen? Waarom lijken er wezens nodig te zijn die dingen voelen zodat wij kunnen functioneren? Je bent een briljante jonge neurowetenschapper. Ik bedoel, welke kansen denk je dat er zijn dat op een bepaald moment in jouw carriere iemand, jij of iemand anders, komt met een paradigmatische verschuiving in het begrijpen van wat een onmogelijk probleem lijkt.
RS: I hope they do. And I think they probably won't.
R.s.: Ik hoop dat het gebeurt. En ik denk dat het waarschijnlijk niet gebeurt.
CA: Why?
C.A.: Waarom?
RS: It's not called the hard problem of consciousness for nothing. (Laughter)
R.S.: Het heet niet voor niets het moeilijke probleem van bewustzijn. (Gelach)
CA: That's a great answer. Rebecca Saxe, thank you very much. That was fantastic. (Applause)
C.A.: Dat is een geweldig antwoord. Rebecca Saxe, enorm bedankt. Het was fantastisch. (Applaus)