I'm here to talk to you about how globalized we are, how globalized we aren't, and why it's important to actually be accurate in making those kinds of assessments. And the leading point of view on this, whether measured by number of books sold, mentions in media, or surveys that I've run with groups ranging from my students to delegates to the World Trade Organization, is this view that national borders really don't matter very much anymore, cross-border integration is close to complete, and we live in one world. And what's interesting about this view is, again, it's a view that's held by pro-globalizers like Tom Friedman, from whose book this quote is obviously excerpted, but it's also held by anti-globalizers, who see this giant globalization tsunami that's about to wreck all our lives if it hasn't already done so.
Ik ben hier om te praten over hoe geglobaliseerd wij zijn, hoe geglobaliseerd we niet zijn, en waarom het belangrijk is om nauwkeurig te zijn bij het maken van dit soort evaluaties. Het toonaangevende standpunt hierover, gemeten aan het aantal verkochte boeken, vermeldingen in de media, of enquêtes die ik heb gedaan met groepen die variëren van mijn studenten tot afgevaardigden aan de Wereldhandelsorganisatie, is het standpunt dat nationale grenzen echt niet belangrijk meer zijn. De grensoverschrijdende integratie is zo goed als voltooid en we leven in één wereld. Het interessante aan dit standpunt is dat het wordt bijgetreden door voorstanders van globalisering zoals Tom Friedman, uit wiens boek dit citaat overgenomen is, maar ook door anti-globalisten, die kijken naar een gigantische globalisering-tsunami die ons leven zal vernietigen als hij dat nog niet gedaan heeft.
The other thing I would add is that this is not a new view. I'm a little bit of an amateur historian, so I've spent some time going back, trying to see the first mention of this kind of thing. And the best, earliest quote that I could find was one from David Livingstone, writing in the 1850s about how the railroad, the steam ship, and the telegraph were integrating East Africa perfectly with the rest of the world. Now clearly, David Livingstone was a little bit ahead of his time, but it does seem useful to ask ourselves, "Just how global are we?" before we think about where we go from here.
Ik wil er nog aan toevoegen dat dit geen nieuw standpunt is. Ik ben amateur-historicus. Ik ben gaan grasduinen in het verleden, om te proberen om de eerste vermelding hiervan te zien. De beste, vroegste vermelding die ik kon vinden was van David Livingstone, die in de jaren 1850 schreef over hoe de spoorweg, het stoomschip, en de telegraaf Oost-Afrika perfect integreerden met de rest van de wereld. David Livingstone was duidelijk zijn tijd een klein beetje vooruit, maar het lijkt nuttig onszelf de vraag te stellen hoe globaal we echt zijn, voor we denken over waar we van hier naartoe gaan.
So the best way I've found of trying to get people to take seriously the idea that the world may not be flat, may not even be close to flat, is with some data. So one of the things I've been doing over the last few years is really compiling data on things that could either happen within national borders or across national borders, and I've looked at the cross-border component as a percentage of the total. I'm not going to present all the data that I have here today, but let me just give you a few data points. I'm going to talk a little bit about one kind of information flow, one kind of flow of people, one kind of flow of capital, and, of course, trade in products and services.
Dus de beste manier die ik heb gevonden om ervoor te zorgen dat mensen de idee ernstig nemen dat de wereld misschien niet plat is, misschien zelfs niet eens bijna plat, is met enkele gegevens. Dus de afgelopen paar jaar heb ik gegevens verzameld over dingen die ofwel konden gebeuren binnen nationale grenzen of over nationale grenzen heen. Ik heb gekeken naar de grensoverschrijdende component als percentage van het totaal. Ik ga hier vandaag niet al mijn gegevens presenteren, maar hier zijn een paar punten. Ik ga het hebben over één soort informatiestroom, één soort stroom van mensen, één soort van kapitaalstroom en de handel in producten en diensten.
So let's start off with plain old telephone service. Of all the voice-calling minutes in the world last year, what percentage do you think were accounted for by cross-border phone calls? Pick a percentage in your own mind. The answer turns out to be two percent. If you include Internet telephony, you might be able to push this number up to six or seven percent, but it's nowhere near what people tend to estimate.
Dus laten we beginnen met die goede oude telefonie. Van alle minuten aan telefoonoproepen in de wereld vorig jaar, hoeveel procent denken jullie dat er goed waren voor grensoverschrijdende telefoongesprekken? Denk aan een percentage. Het antwoord blijkt twee procent te zijn. Als je daarbij internettelefonie telt, zou je dat getal misschien kunnen opkrikken tot zes of zeven procent, maar het is nergens in de buurt van wat mensen meestal schatten.
Or let's turn to people moving across borders. One particular thing we might look at, in terms of long-term flows of people, is what percentage of the world's population is accounted for by first-generation immigrants? Again, please pick a percentage. Turns out to be a little bit higher. It's actually about three percent.
Over naar mensen die grenzen overschrijden. Wat we zouden kunnen bekijken, als stromen van mensen over een langere termijn, is: welk percentage van de wereldbevolking zijn immigranten van de eerste generatie? Kies een percentage. Dit blijkt een beetje hoger te zijn. Het is ongeveer drie procent.
Or think of investment. Take all the real investment that went on in the world in 2010. What percentage of that was accounted for by foreign direct investment? Not quite ten percent.
Of denk aan investeringen. Neem alle reële investeringen in de wereld die in 2010 plaatsvonden. Welk percentage daarvan betrof directe buitenlandse investeringen? Nog geen tien procent.
And then finally, the one statistic that I suspect many of the people in this room have seen: the export-to-GDP ratio. If you look at the official statistics, they typically indicate a little bit above 30 percent. However, there's a big problem with the official statistics, in that if, for instance, a Japanese component supplier ships something to China to be put into an iPod, and then the iPod gets shipped to the U.S., that component ends up getting counted multiple times. So nobody knows how bad this bias with the official statistics actually is, so I thought I would ask the person who's spearheading the effort to generate data on this, Pascal Lamy, the Director of the World Trade Organization, what his best guess would be of exports as a percentage of GDP, without the double- and triple-counting, and it's actually probably a bit under 20 percent, rather than the 30 percent-plus numbers that we're talking about.
En dan, ten slotte, het ene statistische gegeven waarvan ik vermoed dat velen in deze zaal het gezien hebben: de verhouding export / bbp. Officiële statistieken geven meestal een beetje meer dan 30 procent aan. Er is echter een groot probleem met de officiële statistieken. Als een Japanse leverancier van componenten iets naar China verscheept dat in een iPod wordt gestoken en de iPod wordt dan verscheept naar de VS, dan wordt dat onderdeel finaal meerdere keren geteld. Niemand weet hoe erg deze vertekening weegt op de officiële statistieken. Dus dacht ik dat ik dat zou vragen aan iemand die erg nauw betrokken is bij de productie van deze gegevens, Pascal Lamy, de directeur van de Wereldhandelsorganisatie. Wat zou zijn beste inschatting zijn van de uitvoer als een percentage van het bbp, zonder dubbele en drievoudige tellingen? Het is waarschijnlijk net geen 20 procent, in plaats van de meer dan 30 percent waarover we het hebben.
So it's very clear that if you look at these numbers or all the other numbers that I talk about in my book, "World 3.0," that we're very, very far from the no-border effect benchmark, which would imply internationalization levels of the order of 85, 90, 95 percent. So clearly, apocalyptically-minded authors have overstated the case. But it's not just the apocalyptics, as I think of them, who are prone to this kind of overstatement. I've also spent some time surveying audiences in different parts of the world on what they actually guess these numbers to be. Let me share with you the results of a survey that Harvard Business Review was kind enough to run of its readership as to what people's guesses along these dimensions actually were.
Dus het is zeer duidelijk dat als je deze cijfers bekijkt of alle andere cijfers die ik in mijn boek bespreek - 'World 3.0' - dat we zeer, zeer ver af zijn van de toetssteen van 'het zonder-grenzen-effect', dat een internationalisatieniveau van een grootte-orde van 85, 90, 95 procent zou impliceren. Auteurs met affiniteit voor het einde van de wereld hebben de situatie dus duidelijk overdreven. Maar het zijn niet alleen de mensen die ik als 'apocalyptici' beschouw die ontvankelijk zijn voor dit soort overdrijving. Ik heb wat publieksenquêtes gedaan in verschillende delen van de wereld over welke schattingen mensen hebben voor deze cijfers. Laat me met jullie de resultaten van een enquête delen die Harvard Business Review zo vriendelijk was te houden onder haar lezers over wat de schattingen van de mensen zijn over deze dimensies.
So a couple of observations stand out for me from this slide. First of all, there is a suggestion of some error. Okay. (Laughter) Second, these are pretty large errors. For four quantities whose average value is less than 10 percent, you have people guessing three, four times that level. Even though I'm an economist, I find that a pretty large error. And third, this is not just confined to the readers of the Harvard Business Review. I've run several dozen such surveys in different parts of the world, and in all cases except one, where a group actually underestimated the trade-to-GDP ratio, people have this tendency towards overestimation, and so I thought it important to give a name to this, and that's what I refer to as globaloney, the difference between the dark blue bars and the light gray bars.
Een paar observaties op deze slide schieten er voor mij uit. Ten eerste is er een suggestie dat er iets fout is. Ok. (Gelach) Ten tweede, dit zijn vrij grote fouten. Voor vier hoeveelheden waarvan de gemiddelde waarde minder is dan 10 procent, schatten mensen dat op drie, vier keer dat niveau. Hoewel ik econoom ben, vind ik dat een vrij grote fout. Ten derde: dit is niet beperkt tot de lezers van de Harvard Business Review. Ik heb een paar tientallen dergelijke enquêtes gedaan, in verschillende delen van de wereld, en in alle gevallen - met één uitzondering waar een groep de handel / bbp-ratio onderschatte - hebben mensen de neiging om te overschatten. Dus dacht ik dat het belangrijk was daar een naam aan te geven: ik noem het 'globalblabla', het verschil tussen de donkerblauwe balken en de lichtgrijze balken.
Especially because, I suspect, some of you may still be a little bit skeptical of the claims, I think it's important to just spend a little bit of time thinking about why we might be prone to globaloney. A couple of different reasons come to mind. First of all, there's a real dearth of data in the debate. Let me give you an example. When I first published some of these data a few years ago in a magazine called Foreign Policy, one of the people who wrote in, not entirely in agreement, was Tom Friedman. And since my article was titled "Why the World Isn't Flat," that wasn't too surprising. (Laughter) What was very surprising to me was Tom's critique, which was, "Ghemawat's data are narrow." And this caused me to scratch my head, because as I went back through his several-hundred-page book, I couldn't find a single figure, chart, table, reference or footnote. So my point is, I haven't presented a lot of data here to convince you that I'm right, but I would urge you to go away and look for your own data to try and actually assess whether some of these hand-me-down insights that we've been bombarded with actually are correct. So dearth of data in the debate is one reason.
Vooral omdat - vermoed ik - sommigen hier nog altijd een beetje sceptisch staan tegenover de beweringen, denk ik dat het belangrijk is om wat tijd te spenderen aan het nadenken over waarom we een neiging hebben tot 'globalblabla'. Een aantal verschillende redenen komen naar boven. Ten eerste: er is een groot gebrek aan gegevens in het debat. Laat me een voorbeeld geven. Toen ik voor het eerst sommige van deze gegevens publiceerde - een paar jaar geleden - in een tijdschrift genaamd 'Buitenlands Beleid', ging een van de mensen die reageerde, niet helemaal akkoord, Tom Friedman. De titel van mijn artikel was 'Waarom de wereld niet plat is', dus dat was niet al te verrassend. (Gelach) Wat wel zeer verrassend voor me was, was Toms kritiek: "De gegevens van Ghemawat zijn smal." Dat deed me in mijn haar krabben, want terwijl ik door de honderden pagina's van zijn boek bladerde, kon ik geen enkele afbeelding, grafiek, tabel, verwijzing of voetnoot vinden. Dus mijn punt is: ik heb hier niet veel gegevens gepresenteerd om jullie te overtuigen dat ik gelijk heb, maar ik dring er bij jullie op aan om je eigen gegevens te gaan zoeken om te proberen te beoordelen of die tweedehands-inzichten waarmee we worden overstelpt, echt wel correct zijn. Gebrek aan gegevens in het debat is dus een van de redenen.
A second reason has to do with peer pressure. I remember, I decided to write my "Why the World Isn't Flat" article, because I was being interviewed on TV in Mumbai, and the interviewer's first question to me was, "Professor Ghemawat, why do you still believe that the world is round?" And I started laughing, because I hadn't come across that formulation before. (Laughter) And as I was laughing, I was thinking, I really need a more coherent response, especially on national TV. I'd better write something about this. (Laughter) But what I can't quite capture for you was the pity and disbelief with which the interviewer asked her question. The perspective was, here is this poor professor. He's clearly been in a cave for the last 20,000 years. He really has no idea as to what's actually going on in the world. So try this out with your friends and acquaintances, if you like. You'll find that it's very cool to talk about the world being one, etc. If you raise questions about that formulation, you really are considered a bit of an antique.
Een tweede reden heeft te maken met druk van collega's. Ik herinner me dat ik besloot om mijn artikel 'Waarom de wereld niet plat is' te schrijven omdat ik geïnterviewd werd op tv in Mumbai. De eerste vraag van de interviewer was: "Professor Ghemawat, waarom gelooft u nog steeds dat de wereld rond is?" Ik begon te lachen, omdat ik die uitdrukking nog niet was tegengekomen. (Gelach) Terwijl ik lachte, dacht ik: "Ik moet hier een beter antwoord op hebben, vooral op nationale televisie. Ik zou hier beter iets over schrijven. (Gelach) Maar wat ik niet helemaal kan overbrengen, was het medelijden en ongeloof waarmee de interviewer haar vraag stelde. Het perspectief was: kijk eens wat een arme professor. Hij heeft de laatste 20.000 jaar kennelijk in een grot gewoond. Hij heeft echt geen idee van wat werkelijk in de wereld gaande is. Dus probeer dit uit met jullie vrienden en kennissen, als je wil. Jullie zullen ontdekken dat het erg cool is om te praten over de wereld als één geheel, enz. Als je vragen stelt over die bewoording, word je echt beschouwd als een beetje een antiquiteit.
And then the final reason, which I mention, especially to a TED audience, with some trepidation, has to do with what I call "techno-trances." If you listen to techno music for long periods of time, it does things to your brainwave activity. (Laughter) Something similar seems to happen with exaggerated conceptions of how technology is going to overpower in the very immediate run all cultural barriers, all political barriers, all geographic barriers, because at this point I know you aren't allowed to ask me questions, but when I get to this point in my lecture with my students, hands go up, and people ask me, "Yeah, but what about Facebook?" And I got this question often enough that I thought I'd better do some research on Facebook. Because, in some sense, it's the ideal kind of technology to think about. Theoretically, it makes it as easy to form friendships halfway around the world as opposed to right next door. What percentage of people's friends on Facebook are actually located in countries other than where people we're analyzing are based? The answer is probably somewhere between 10 to 15 percent. Non-negligible, so we don't live in an entirely local or national world, but very, very far from the 95 percent level that you would expect, and the reason's very simple. We don't, or I hope we don't, form friendships at random on Facebook. The technology is overlaid on a pre-existing matrix of relationships that we have, and those relationships are what the technology doesn't quite displace. Those relationships are why we get far fewer than 95 percent of our friends being located in countries other than where we are.
De laatste reden, die ik, vooral voor een TED-publiek, met enige schroom vermeld, heeft te maken met wat ik 'techno-trances' noem. Als je voor langere periodes naar techno-muziek luistert, doet het dingen met de activiteit van je hersengolven. (Gelach) Iets gelijkaardig lijkt te gebeuren met overdreven opvattingen over hoe technologie op heel korte termijn alle culturele barrières gaat slechten, alle politieke barrières, alle geografische barrières, omdat op dit punt - ik weet dat jullie mij geen vragen mogen stellen - maar als ik op dit punt kom in mijn les met mijn studenten gaan handen de lucht in en vragen ze me: "Ja, maar wat met Facebook?" Ik heb deze vraag zo vaak gekregen dat ik dacht dat ik beter wat onderzoek zou doen naar Facebook. Want in zekere zin is het de ideale soort technologie om over na te denken. Theoretisch maakt het wereldwijd vriendschap sluiten zo eenvoudig als vriendschap met je buur. Welk percentage van vrienden op Facebook bevinden zich eigenlijk in een andere land dan de mensen leven die we onderzoeken? Het antwoord ligt waarschijnlijk ergens tussen 10 en 15 procent. Niet te verwaarlozen, dus we leven niet in een volledig lokale of nationale wereld, maar zeer, zeer ver van het 95%-niveau dat je zou verwachten. De reden is heel eenvoudig. Wij sluiten vriendschappen op Facebook niet willekeurig, of dat hoop ik. Bovenop de technologie ligt een reeds bestaande matrix van relaties die we hebben, en deze relaties zijn wat de technologie niet echt verplaatst. Deze relaties zijn waarom we veel minder dan 95 procent van onze vrienden hebben die zich bevinden in andere landen dan wij.
So does all this matter? Or is globaloney just a harmless way of getting people to pay more attention to globalization-related issues? I want to suggest that actually, globaloney can be very harmful to your health. First of all, recognizing that the glass is only 10 to 20 percent full is critical to seeing that there might be potential for additional gains from additional integration, whereas if we thought we were already there, there would be no particular point to pushing harder. It's a little bit like, we wouldn't be having a conference on radical openness if we already thought we were totally open to all the kinds of influences that are being talked about at this conference. So being accurate about how limited globalization levels are is critical to even being able to notice that there might be room for something more, something that would contribute further to global welfare.
Doet het ertoe? Of is 'globalblabla' gewoon een onschadelijke manier om mensen meer aandacht te laten besteden aan kwesties in verband met globalisering? Ik wil suggereren dat 'globalblabla' zeer schadelijk voor je gezondheid kan zijn. Ten eerste: erkennen dat het glas maar 10 tot 20% vol is, is van cruciaal belang om te zien dat er potentieel is voor bijkomende voordelen door bijkomende integratie. Als we dachten dat we er al waren, is er geen bijzonder nut om verder door te duwen. Het is een beetje alsof we geen conferentie zouden hebben over radicale openheid als we al dachten dat we helemaal open waren voor allerlei soorten invloeden die worden besproken op deze conferentie. Dus nauwkeurig zijn over hoe beperkt globalisering is, is cruciaal om zelfs maar te kunnen opmerken dat er ruimte zou kunnen zijn voor iets meer, iets dat verder zou bijdragen aan wereldwijde welvaart.
Which brings me to my second point. Avoiding overstatement is also very helpful because it reduces and in some cases even reverses some of the fears that people have about globalization. So I actually spend most of my "World 3.0" book working through a litany of market failures and fears that people have that they worry globalization is going to exacerbate. I'm obviously not going to be able to do that for you today, so let me just present to you two headlines as an illustration of what I have in mind. Think of France and the current debate about immigration. When you ask people in France what percentage of the French population is immigrants, the answer is about 24 percent. That's their guess. Maybe realizing that the number is just eight percent might help cool some of the superheated rhetoric that we see around the immigration issue. Or to take an even more striking example, when the Chicago Council on Foreign Relations did a survey of Americans, asking them to guess what percentage of the federal budget went to foreign aid, the guess was 30 percent, which is slightly in excess of the actual level — ("actually about ... 1%") (Laughter) — of U.S. governmental commitments to federal aid. The reassuring thing about this particular survey was, when it was pointed out to people how far their estimates were from the actual data, some of them — not all of them — seemed to become more willing to consider increases in foreign aid.
Dat brengt mij bij mijn tweede punt. Overdrijving vermijden is ook zeer nuttig omdat het sommige van de angsten die mensen hebben oof globalisatie, vermindert en in sommige gevallen zelfs doet omslaan. Dus heb ik het grootste deel van mijn boek 'World 3.0' gewijd aan het doorploegen van een litanie van tekortkomingen van de markt en angsten die mensen hebben, en waarvan ze vrezen dat globalisatie ze zal verergeren. Ik ga dat natuurlijk niet voor jullie kunnen doen vandaag, dus laat ik jullie gewoon twee rode draden presenteren als illustratie van wat ik bedoel. Denk aan Frankrijk en het huidige debat over immigratie. Als je mensen in Frankrijk vraagt welk percentage van de Franse bevolking immigranten zijn, is het antwoord ongeveer 24 procent. Dat is hun schatting. Als ze zouden beseffen dat het nummer slechts acht procent is zou dat misschien helpen om de oververhitte retoriek af te koelen die we rond het immigratievraagstuk zien. Of om een nog meer opvallend voorbeeld te nemen: toen de Raad voor buitenlandse betrekkingen van Chicago een onderzoek deed bij Amerikanen, en hen vroeg te raden welk percentage van de federale begroting naar buitenlandse hulp ging, was de schatting 30 procent, wat iets meer is dan het werkelijke niveau — ("ongeveer... 1% ") (Gelach) — van Amerikaanse gouvernementele toezeggingen aan [buitenlandse] steun. Het geruststellende aan dit specifieke onderzoek was, dat toen mensen erop gewezen werden hoe ver hun schattingen verwijderd lagen van de feitelijke gegevens, sommigen - niet allemaal - meer bereid leken om verhogingen van buitenlandse hulp te overwegen.
So foreign aid is actually a great way of sort of wrapping up here, because if you think about it, what I've been talking about today is this notion -- very uncontroversial amongst economists -- that most things are very home-biased. "Foreign aid is the most aid to poor people," is about the most home-biased thing you can find. If you look at the OECD countries and how much they spend per domestic poor person, and compare it with how much they spend per poor person in poor countries, the ratio — Branko Milanovic at the World Bank did the calculations — turns out to be about 30,000 to one. Now of course, some of us, if we truly are cosmopolitan, would like to see that ratio being brought down to one-is-to-one. I'd like to make the suggestion that we don't need to aim for that to make substantial progress from where we are. If we simply brought that ratio down to 15,000 to one, we would be meeting those aid targets that were agreed at the Rio Summit 20 years ago that the summit that ended last week made no further progress on.
Buitenlandse hulp is een geweldige manier om hier af te ronden, want als je erover nadenkt, waar ik het vandaag over had is het concept - niet zeer controversieel onder economen - dat de meeste dingen zeer bevooroordeeld zijn door de eigen situatie. "Buitenlandse hulp is het grootste deel van de steun aan arme mensen" is zowat het meest vooringenomene dat je kan vinden. Als je kijkt naar de OESO-landen en hoeveel zij besteden per binnenlandse arme persoon, en dat vergelijkt met hoeveel ze uitgeven per arme persoon in arme landen, blijkt de verhouding — Branko Milanovic bij de Wereldbank deed de berekeningen — ongeveer 30.000 tegen één te zijn. Natuurlijk zouden sommigen onder ons, als we werkelijk kosmopoliet zijn, graag zien dat die verhouding wordt teruggebracht tot een-op-een. Ik wil graag de suggestie doen dat we daar niet moeten naar streven om aanzienlijke vooruitgang te maken. Als we gewoon die verhouding terugbrengen tot 15.000 tegen een, zouden we die steundoelstellingen halen die zijn afgesproken op de Rio-top 20 jaar geleden - de top die vorige week eindigde, kwam nog geen stap verder dan die van Rio.
So in summary, while radical openness is great, given how closed we are, even incremental openness could make things dramatically better. Thank you very much. (Applause) (Applause)
Dus, om samen te vatten: terwijl radicale openheid prima is, gezien onze geslotenheid, zou zelfs incrementele openheid de zaken drastisch kunnen verbeteren. Hartelijk dank. (Applaus) (Applaus)