I could never have imagined that a 19-year-old suicide bomber would actually teach me a valuable lesson. But he did. He taught me to never presume anything about anyone you don't know.
Ik had nooit kunnen denken dat een 19-jarige zelfmoordterrorist me iets waardevols kon leren. En toch was het zo. Hij leerde me dat je nooit iets mag veronderstellen over iemand die je niet kent.
On a Thursday morning in July 2005, the bomber and I, unknowingly, boarded the same train carriage at the same time, standing, apparently, just feet apart. I didn't see him. Actually, I didn't see anyone. You know not to look at anyone on the Tube, but I guess he saw me. I guess he looked at all of us, as his hand hovered over the detonation switch. I've often wondered: What was he thinking? Especially in those final seconds.
Op een donderdagochtend in juli 2005 stapten de terrorist en ik, zonder het te weten, in hetzelfde metrorijtuig op hetzelfde moment, blijkbaar op een meter afstand. Ik zag hem niet. Ik zag helemaal niemand. Op de metro kijk je niemand aan, maar ik veronderstel dat hij me zag. Ik veronderstel dat hij ons allemaal aankeek, toen zijn hand het ontstekingmechanisme beroerde. Ik heb me vaak afgevraagd: wat dacht hij toen? Vooral in die laatste seconden.
I know it wasn't personal. He didn't set out to kill or maim me, Gill Hicks. I mean -- he didn't know me. No. Instead, he gave me an unwarranted and an unwanted label. I had become the enemy. To him, I was the "other," the "them," as opposed to "us." The label "enemy" allowed him to dehumanize us. It allowed him to push that button. And he wasn't selective. Twenty-six precious lives were taken in my carriage alone, and I was almost one of them.
Ik weet dat het niet persoonlijk was. Hij was niet van plan om mij, Gill Hicks, te doden of te verwonden. Hij kende me niet. Nee. Maar hij gaf me een niet-gerechtvaardigd en niet-gewenst etiket. Ik was de vijand geworden. Voor hem was ik de 'ander', de 'zij' versus 'wij'. Door het etiket 'vijand' kon hij ons ontmenselijken. Daardoor kon hij die knop indrukken. Hij was niet kieskeurig. Zesentwintig kostbare levens gingen verloren alleen al in mijn rijtuig, en ik was bijna één van hen.
In the time it takes to draw a breath, we were plunged into a darkness so immense that it was almost tangible; what I imagine wading through tar might be like. We didn't know we were the enemy. We were just a bunch of commuters who, minutes earlier, had followed the Tube etiquette: no direct eye contact, no talking and absolutely no conversation.
In één oogwenk werden we in een duisternis gegooid die zo immens was dat ze bijna tastbaar werd -- zo stel ik me 'door teer waden' voor. We wisten niet dat we de vijand waren. We waren gewoon pendelaars die, enkele minuten eerder, de metro-etiquette hadden gevolgd: geen rechtstreeks oogcontact, geen gebabbel, absoluut geen conversatie.
But in the lifting of the darkness, we were reaching out. We were helping each other. We were calling out our names, a little bit like a roll call, waiting for responses.
Maar toen de duisternis opklaarde, zochten we contact. We hielpen elkaar. We riepen onze naam, als bij een naamafroeping, en wachtten op reactie.
"I'm Gill. I'm here. I'm alive. OK."
"Ik ben Gill. Ik ben hier. Ik leef. Oké."
"I'm Gill. Here. Alive. OK."
"Ik ben Gill. Hier. Leef. Oké."
I didn't know Alison. But I listened for her check-ins every few minutes. I didn't know Richard. But it mattered to me that he survived.
Ik kende Alison niet. Maar ik luisterde om de paar minuten naar haar check-ins. Ik kende Richard niet. Maar het was belangrijk voor mij dat hij het overleefde.
All I shared with them was my first name. They didn't know that I was a head of a department at the Design Council. And here is my beloved briefcase, also rescued from that morning. They didn't know that I published architecture and design journals, that I was a Fellow of the Royal Society of Arts, that I wore black -- still do -- that I smoked cigarillos. I don't smoke cigarillos anymore. I drank gin and I watched TED Talks, of course, never dreaming that one day I would be standing, balancing on prosthetic legs, giving a talk.
Het enige dat ik met hen deelde, was mijn voornaam. Ze wisten niet dat ik afdelingshoofd was van de Designraad. Hier is mijn favoriete boekentas, ook gered uit die ochtend. Ze wisten niet dat ik publiceerde in tijdschriften voor architectuur en design, dat ik lid was van de Koninklijke Kunstacademie, dat ik zwart droeg -- dat doe ik nog steeds -- dat ik cigarillo's rookte. Ik rook geen cigarillo's meer. Ik dronk gin en keek naar TED Talks, en had nooit gedroomd dat ik er ooit zou staan, balancerend op mijn prothesen terwijl ik een talk gaf.
I was a young Australian woman doing extraordinary things in London. And I wasn't ready for that all to end. I was so determined to survive that I used my scarf to tie tourniquets around the tops of my legs, and I just shut everything and everyone out, to focus, to listen to myself, to be guided by instinct alone. I lowered my breathing rate. I elevated my thighs. I held myself upright and I fought the urge to close my eyes.
Ik was een jonge Australische vrouw die bijzondere dingen deed in Londen. Ik was er niet klaar voor dat daar een einde aan kwam. Ik was zo gebrand op overleven dat ik met mijn sjaal tourniquets aanlegde om mijn benen en dat ik alles en iedereen uitsloot om me te concentreren, naar mezelf te luisteren, alleen op mijn instinct te vertrouwen. Ik ging trager ademen. Ik hield mijn dijen hoog. Ik hield mezelf recht en vocht tegen de aandrang om de ogen te sluiten.
I held on for almost an hour, an hour to contemplate the whole of my life up until this point. Perhaps I should have done more. Perhaps I could have lived more, seen more. Maybe I should have gone running, dancing, taken up yoga. But my priority and my focus was always my work. I lived to work. Who I was on my business card mattered to me. But it didn't matter down in that tunnel.
Ik hield het ongeveer een uur uit, een uur om mijn hele leven te overlopen tot op dat punt. Misschien had ik meer moeten doen. Misschien had ik meer moeten leven, moeten zien. Misschien had ik moeten hardlopen, dansen, yoga doen. Maar mijn prioriteit en mijn focus was altijd mijn werk. Ik leefde om te werken. Wie ik was op mijn naamkaartje, dat vond ik belangrijk. Maar het was niet belangrijk daar in die tunnel.
By the time I felt that first touch from one of my rescuers, I was unable to speak, unable to say even a small word, like "Gill." I surrendered my body to them. I had done all I possibly could, and now I was in their hands.
Tegen de tijd dat ik de eerste aanraking voelde van één van mijn redders, kon ik niet meer praten, zelfs geen simpel woord meer, 'Gill' bijvoorbeeld. Ik gaf mijn lichaam aan hen over. Ik had al het mogelijke gedaan en nu was ik in hun handen.
I understood just who and what humanity really is, when I first saw the ID tag that was given to me when I was admitted to hospital. And it read: "One unknown estimated female." One unknown estimated female. Those four words were my gift. What they told me very clearly was that my life was saved, purely because I was a human being. Difference of any kind made no difference to the extraordinary lengths that the rescuers were prepared to go to save my life, to save as many unknowns as they could, and putting their own lives at risk. To them, it didn't matter if I was rich or poor, the color of my skin, whether I was male or female, my sexual orientation, who I voted for, whether I was educated, if I had a faith or no faith at all. Nothing mattered other than I was a precious human life.
Ik begreep wie en wat menselijkheid is toen ik het eerste identiteitsplaatje zag dat ik kreeg toen ik in het ziekenhuis werd opgenomen. Er stond: "Eén onbekende veronderstelde vrouw." Eén onbekende veronderstelde vrouw. Die vier worden waren mijn geschenk. Ze zeiden me heel duidelijk dat mijn leven gered was, gewoon omdat ik een mens was. Geen enkel onderscheid maakte een verschil in de uitzonderlijke inspanningen die de redders wilden doen om mijn leven te redden, om zoveel mogelijk onbekenden te redden en hun eigen levens op het spel te zetten. Het maakte hen niet uit of ik rijk of arm was, wat de kleur van mijn huid was, of ik man of vrouw was, wat mijn seksuele geaardheid was, voor wie ik stemde, of ik hoogopgeleid was, of ik al dan niet geloofde. Niets maakte uit, behalve dat ik een kostbaar leven was.
I see myself as a living fact. I am proof that unconditional love and respect can not only save, but it can transform lives. Here is a wonderful image of one of my rescuers, Andy, and I taken just last year. Ten years after the event, and here we are, arm in arm.
Ik zie mezelf als een levend feit. Ik ben het bewijs dat onvoorwaardelijke liefde en respect levens niet alleen kunnen redden, maar ook transformeren. Hier is een fantastische foto van één van mijn redders, Andy, en mij, vorig jaar genomen. Tien jaar na de gebeurtenis, en hier zijn we, arm in arm.
Throughout all the chaos, my hand was held tightly. My face was stroked gently. What did I feel? I felt loved. What's shielded me from hatred and wanting retribution, what's given me the courage to say: this ends with me is love. I was loved.
In heel die chaos hield altijd iemand mijn hand stevig vast en streelde iemand mijn gezicht. Wat voelde ik? Ik voelde me geliefd. Wat me afschermde van haat en van een wens tot vergelding wat me de moed gaf om te zeggen 'dit stopt hier bij mij', is liefde. Ik was geliefd.
I believe the potential for widespread positive change is absolutely enormous because I know what we're capable of. I know the brilliance of humanity. So this leaves me with some pretty big things to ponder and some questions for us all to consider: Is what unites us not far greater than what can ever divide? Does it have to take a tragedy or a disaster for us to feel deeply connected as one species, as human beings? And when will we embrace the wisdom of our era to rise above mere tolerance and move to an acceptance for all who are only a label until we know them?
Ik geloof dat het potentieel voor brede positieve verandering echt enorm is, want ik weet waartoe we in staat zijn. Ik weet hoe briljant de mensheid is. Ik zit dus met een paar flinke kwesties om over te tobben en met een paar vragen die we ons allemaal kunnen stellen: is wat ons bindt, niet veel groter dat wat ons ooit kan scheiden? Is er een tragedie of een ramp nodig opdat we ons diep verbonden zouden voelen als soort, als menselijke wezens? Wanneer zullen we de wijsheid van onze tijd omarmen om de loutere tolerantie te ontstijgen en tot aanvaarding te komen van al wie slechts een etiket is, tot we hen kennen?
Thank you.
Dankjewel.
(Applause)
(Applaus)