I thought I would read poems I have that relate to the subject of youth and age. I was sort of astonished to find out how many I have actually.
Het leek me een goed idee om gedichten voor te dragen over jeugd en ouderdom. Tot mijn verbazing bleek ik er daar heel wat van te hebben.
The first one is dedicated to Spencer, and his grandmother, who was shocked by his work. My poem is called "Dirt."
Het eerste gedicht draag ik op aan Spencer en diens oma, die geschokt was door zijn werk. Het heet "Vuil".
My grandmother is washing my mouth out with soap;
Mijn oma spoelt mijn mond met zeep;
half a long century gone
een halve eeuw is verstreken
and still she comes at me
en nog zit ze me achterna
with that thick cruel yellow bar.
met dat grove gele blok.
All because of a word I said,
En dat alles om een woord dat als
not even said really, only repeated.
echo van een ander uit mijn mond rolde.
But "Open," she says, "open up!"
"Open," zegt ze, "Open die mond!"
her hand clawing at my head.
en haar hand klauwt om mijn kaak.
I know now her life was hard;
Nu weet ik: haar leven was hard,
she lost three children as babies,
drie kinderen, baby's nog, verloor ze,
then her husband died too,
en daarna ook haar man,
leaving young sons, and no money.
die haar en haar jonge zonen zonder geld achterliet.
She'd stand me in the sink to pee
Ze liet me staand in de gootsteen plassen,
because there was never room in the toilet.
want op de wc was nooit plek.
But oh, her soap!
Maar die zeep van haar!
Might its bitter burning have been what made me a poet?
Zou het die bittere smaak zijn die mij tot dichten heeft aangezet?
The street she lived on was unpaved,
Ze woonde aan een onbestrate weg,
her flat, two cramped rooms and a fetid kitchen
in een tweekamerflatje met een stankhol als keuken.
where she stalked and caught me.
Daar zat ze me achterna, daar pinde ze me vast.
Dare I admit that after she did it
Is het mogelijk dat ik daarna
I never really loved her again?
nooit meer echt van haar gehouden heb?
She lived to a hundred,
Honderd werd ze,
even then. All along it was the sadness, the squalor,
en tot het eind bleef het verdriet, de misère.
but I never, until now
Tot vlak voor het eind
loved her again.
bleef mijn liefde weg.
When that was published in a magazine I got an irate letter from my uncle. "You have maligned a great woman." It took some diplomacy.
Toen dat in een tijdschrift werd gepubliceerd, kreeg ik een woedende brief van mijn oom. "Je hebt een prachtvrouw door het slijk gehaald." Met wat diplomatie heb ik de plooien gladgestreken.
This is called "The Dress." It's a longer poem.
Nu volgt "Het huisschort". Dit is een langer gedicht.
In those days,
In lang vervlogen tijden
those days which exist for me only as the most elusive memory now,
die voor mij nu nog slechts als vluchtige herinneringen herleven,
when often the first sound you'd hear in the morning would be a storm of birdsong,
tijden waarin je 's ochtends vaak werd gewekt door een aanzwellend vogelkoor
then the soft clop of the hooves of the horse hauling a milk wagon down your block,
gevolgd door het gedempte getrappel van het paard van de melkboer onder aan de straat,
and the last sound at night as likely as not
tijden waarin je vrijwel iedere avond als laatste
would be your father pulling up in his car,
je vader in zijn auto hoorde voorrijden,
having worked late again, always late,
na een werkdag die altijd te lang was,
and going heavily down to the cellar, to the furnace,
eerst klossend naar de kelder, naar de ketel,
to shake out the ashes and damp the draft before he came upstairs to fall into bed --
om as uit te scheppen en de klep te verzetten, en vervolgens naar boven, waar hij zijn bed in rolde.
in those long-ago days,
In die lang vervlogen tijden
women, my mother, my friends' mothers, our neighbors, all the women I knew --
droegen vrouwen, mijn moeder, de moeders van mijn vrienden, buurvrouwen, alle vrouwen die ik kende,
wore, often much of the day, what were called housedresses,
een groot deel van de dag het zogenaamde huisschort,
cheap, printed, pulpy, seemingly purposefully shapeless light cotton shifts that you wore over your nightgown
een goedkope, bedrukte lap, schijnbaar met opzet vormeloze lichtkatoenen hoezen, die je over je nachthemd droeg,
and, when you had to go look for a child, hang wash on the line, or run down to the grocery store on the corner,
en als je naar een kind op zoek ging, was aan de lijn hing, of even iets haalde bij de winkel op de hoek,
under a coat, the twisted hem of the nightgown always lank and yellowed, dangling beneath.
onder een jas. De verwrongen zoom van je nachthemd stak er dan slap en vergeeld onder uit.
More than the curlers some of the women seemed constantly to have in their hair in preparation for some great event --
Meer nog dan aan de krulspelden waarmee sommige vrouwen voortdurend hun haar leken voor te bereiden op een feest
a ball, one would think -- that never came to pass;
-- een bal dansant wellicht -- dat zich nooit voordeed;
more than the way most women's faces not only were never made up during the day,
meer nog dan aan de gezichten die overdag meestal zonder enig spoortje make-up,
but seemed scraped, bleached, and, with their plucked eyebrows, scarily masklike;
afgekrabd, gebleekt, met overdadig geplukte wenkbrauwen enge maskers verbeeldden;
more than all that it was those dresses that made women so unknowable and forbidding,
was het aan die schorten te wijten dat vrouwen zulke onbevattelijke en afstotende wezens werden.
adepts of enigmas to which men could have no access, and boys no conception.
Raadselachtige figuren, niet toegankelijk voor mannen, niet bevattelijk voor jongens.
Only later would I see the dresses also as a proclamation:
Later pas zag ik in die schorten een proclamatie:
that in your dim kitchen, your laundry, your bleak concrete yard,
in jouw schemerige keuken, bij jouw was, op jouw zielloze betonnen erf,
what you revealed of yourself was a fabulation;
gaf je van jezelf slechts een verzinsel prijs.
your real sensual nature, veiled in those sexless vestments, was utterly your dominion.
Je ware aard, je zinnelijkheid, verhulde je met die neutrale hobbezakken, want dat domein was van jou en jou alleen.
In those days, one hid much else as well:
Verhullen was in die dagen aan de orde van de dag:
grown men didn't embrace one another, unless someone had died, and not always then; you shook hands
volwassen mannen omhelsden elkaar alleen als er iemand was gestorven, en zelfs dan niet altijd. Je schudde elkaar de hand,
or, at a ball game, thumped your friend's back and exchanged blows meant to be codes for affection;
of sloeg elkaar op de schouder, op het sportveld bijvoorbeeld, gecodeerde genegenheid in een uitwisseling van klappen.
once out of childhood you'd never again know the shock of your father's whiskers on your cheek,
Na de jaren van je jeugd voelde je nooit meer je vaders snor over je wang kietelen,
not until mores at last had evolved, and you could hug another man, then hold on for a moment,
pas toen zich nieuwe mores ontvouwden, kon je als man een andere man omhelzen, vasthouden,
then even kiss (your fathers bristles white and stiff now).
een kus geven op vaders stoppels, nu wit en stijf.
What release finally, the embrace: though we were wary -- it seemed so audacious --
Welk een ontlading school er in zo'n omhelzing, hoe omzichtig -- want schijnbaar roekeloos -- ook.
how much unspoken joy there was in that affirmation of equality and communion,
Welk een onuitgesproken vreugde in de bevestiging van gelijkwaardigheid
no matter how much misunderstanding and pain had passed between you by then.
en gemeenschappelijkheid, ondanks alle misverstanden, alle pijn die tussenbeide was gekomen.
We knew so little in those days, as little as now, I suppose about healing those hurts:
Wat wisten we weinig in die dagen, net zo weinig als nu, lijkt me, over het helen van onze wonden.
even the women, in their best dresses, with beads and sequins sewn on the bodices,
Zelfs de vrouwen, in hun mooiste jurken, kralen en lovers op de lijfjes,
even in lipstick and mascara, their hair aflow, could only stand wringing their hands, begging for peace,
lipstick, mascara zelfs, het haar in glooiende lokken, zelfs zij konden niets anders dan handenwringend smeken om de lieve vrede,
while father and son, like thugs, like thieves, like Romans, simmered and hissed and hated,
terwijl vader en zoon als schurken, als dieven, als Romeinen, kolkend en sissend hun haat over elkaar uitstortten,
inflicting sorrows that endured, the worst anyway, through the kiss and embrace,
elkaar grieven bezorgden die zo diep zaten dat zelfs de latere kus en omhelzing
bleeding from brother to brother, into the generations.
niet het doorsijpelen van generatie op generatie konden tegenhouden.
In those days there was still countryside close to the city, farms, cornfields, cows;
In lang vervlogen tijden bevond het platteland zich dicht bij de stad; boerderijen, maïsvelden, koeien;
even not far from our building with its blurred brick and long shadowy hallway
niet ver van ons gebouw met de onbesliste bakstenen muren en het lange duistere portaal,
you could find tracts with hills and trees you could pretend were mountains and forests.
vond je paadjes over heuvels en tussen bomen die in je fantasie verwerden tot bergen en wouden.
Or you could go out by yourself even to a half-block-long empty lot,
Je kon nog gewoon in je eentje rondneuzen op lege plekken tussen de stratenblokken,
into the bushes: like a creature of leaves you'd lurk,
waar je één werd met de struiken, een schepsel van bladeren,
crouched, crawling, simplified, savage, alone;
waar je over de grond kroop in eenzaam eenvoudig wildenbestaan.
already there was wanting to be simpler, wanting, when they called you,
Ook toen al verlangde je naar eenvoud, wenste je, als ze je riepen,
never to go back.
dat je nooit meer terug hoefde te gaan.
(Applause)
(Applaus)
This is another longish one, about the old and the young. It actually happened right at the time we met. Part of the poem takes place in space we shared and time we shared.
Nu volgt er nog een lang gedicht over oud en jong. Deze vond plaats op het moment dat we elkaar ontmoetten. Een deel van het gedicht speelt zich af in ruimte en tijd die we deelden.
It's called "The Neighbor."
Het heet "De buurvrouw."
Her five horrid, deformed little dogs who incessantly yap on the roof under my window.
Haar vijf akelige, misvormde hondjes die onophoudelijk op het dak onder mijn raam zitten te blaffen.
Her cats, God knows how many, who must piss on her rugs -- her landing's a sickening reek.
Haar katten, God weet hoeveel, die vast al haar tapijten bepissen, zo stinkt het op haar overloop.
Her shadow once, fumbling the chain on her door, then the door slamming fearfully shut,
Haar schaduw toen ze eens met haar ketting rommelde, waarna de deur met een klap dichtsloeg,
only the barking and the music -- jazz -- filtering as it does, day and night into the hall.
alleen het geblaf en de muziek -- jazz -- naar de hal doorlatend, dag en nacht.
The time it was Chris Connor singing "Lush Life" --
Die keer dat ze Chris Connor met "Lush Life" draaide,
how it brought back my college sweetheart,
moest ik direct denken aan mijn jeugdliefde,
my first real love, who -- till I left her -- played the same record.
de allereerste, die -- tot ik haar verliet -- datzelfde liedje draaide.
And head on my shoulder, hand on my thigh,
Haar hoofd op mijn schouder, hand op mijn dij,
sang sweetly along, of regrets and depletions she was too young for,
haar zoete gekweel over spijt en verlies waar ze nog veel te jong voor was.
as I was too young, later, to believe in her pain.
Net zoals ik later veel te jong was om haar pijn te bevatten,
It startled, then bored, then repelled me.
die me via schrik en verveling tot afkeer bewoog.
My starting to fancy she'd ended up in this fire-trap in the Village, that my neighbor was her.
Ik koesterde de gedachte aan mijn liefje in dit benauwde hok in de Village, mijn liefje als die buurvrouw.
My thinking we'd meet, recognize one another, become friends, that I'd accomplish a penance.
De gedachte dat we elkaar zouden ontmoeten, herkennen, weer vrienden zouden worden, ik boete mocht doen.
My seeing her, it wasn't her, at the mailbox.
Tot ik haar zag bij de brievenbus. Ze was het niet.
Gray-yellow hair, army pants under a nightgown,
Grijsgeel haar, nachtjapon over legerbroek,
her turning away, hiding her ravaged face in her hands, muttering an inappropriate "Hi."
half van me afgewend, afgeleefd gezicht. Ze verbergt het in haar handen en mompelt een misplaatst "hoi".
Sometimes there are frightening goings-on in the stairwell.
Soms hoor je in het trapportaal vreselijke dingen,
A man shouting, "Shut up!" The dogs frantically snarling,
een mannenstem die brult: "Kop dicht!" Haar hondjes die grommen,
claws scrabbling, then her -- her voice hoarse, harsh, hollow, almost only a tone,
met hun nagels schrapen, en dan haar stem, hees, hard, hol. Meer een losse klank eigenlijk,
incoherent, a note, a squawk, bone on metal, metal gone molten,
een warrige snerp, bot op metaal, metaal dat wegsmelt
calling them back, "Come back darlings, come back dear ones. My sweet angels, come back."
in haar smeekbede: "Kom terug liefjes, kom schatjes. Engeltjes, kom dan terug."
Medea she was, next time I saw her.
De keer daarna was ze Medea,
Sorceress, tranced, ecstatic, stock-still on the sidewalk
een toverheks in extatische trance. Stokstijf stond ze op de stoep,
ragged coat hanging agape, passersby flowing around her,
haar voddige jas halfopen, tussen de stromen voorbijgangers.
her mouth torn suddenly open as though in a scream,
Plotseling trok haar mond open in een soort van schreeuw
silently though, as though only in her brain or breast had it erupted.
zonder woorden, alsof die bleven steken in brein of borst.
A cry so pure, practiced, detached, it had no need of a voice, or could no longer bear one.
Haar kreet was dermate doorleefd dat een stem niet nodig was, of simpelweg tekortschoot.
These invisible links that allure, these transfigurations, even of anguish, that hold us.
Onzichtbare banden trekken aan ons, transfiguratie, zelfs van leed, houdt ons gevangen.
The girl, my old love, the last lost time I saw her
Terug naar mijn ex-liefde, die ik voor het laatst zag
when she came to find me at a party,
toen ze me kwam halen op een feestje,
her drunkenly stumbling, falling, sprawling, skirt hiked, eyes veined red, swollen with tears, her shame, her dishonor.
waar ze met haar dronken kop ondersteboven ging. Rok omhoog, ogen bloeddoorlopen, vol tranen, schaamte, schande.
My ignorant, arrogant coarseness, my secret pride, my turning away.
Ik betoonde me een domme, arrogante lomperik, een verwaande kwast die haar ontkende.
Still life on a rooftop, dead trees in barrels, a bench broken, dogs, excrement, sky.
Stilleven op een dak, dode bomen in vaten, een gebarsten bank, honden, poep, de lucht.
What pathways through pain, what junctures of vulnerability, what crossings and counterings?
Hoe je een weg te banen door pijn, waar komt kwetsbaarheid op je pad, hoe neem je de kruisingen, wat kom je tegen?
Too many lives in our lives already, too many chances for sorrow, too many unaccounted-for pasts.
Er zijn teveel levens gepropt in ons bestaan, de kans op verdriet is te groot, het onverantwoorde verleden oneindig.
"Behold me," the god of frenzied, inexhaustible love says, rising in bloody splendor, "Behold me."
"Aanschouw mij," aldus de god van uitzinnige, onuitputtelijke liefde. Bloedrood en krachtig: "Aanschouw mij."
Her making her way down the littered vestibule stairs, one agonized step at a time.
Tergend langzaam daalt ze de vervuilde trappen af, voetje voor voetje.
My holding the door.
Ik houd de deur voor haar open.
Her crossing the fragmented tiles, faltering at the step to the street,
Ze schuift over de gebrokkelde tegels, aarzelt bij het afstapje naar de straat
droning, not looking at me, "Can you help me?"
en bromt met afgewend gelaat: "Help je me even?"
Taking my arm, leaning lightly against me. Her wavering step into the world.
Ze pakt mijn arm, leunt lichtjes tegen me aan en zet een wankelmoedige stap in de wereld.
Her whispering, "Thanks love." Lightly, lightly against me.
"Bedankt schat." Lichtjes, heel lichtjes, fluistert ze me toe.
(Applause)
(Applaus)
I think I'll lighten up a little. (Laughter) Another, different kind of poem of youth and age.
Tijd voor een vrolijke noot. (Gelach) Een heel ander soort gedicht over jeugd en ouderdom.
It's called "Gas."
Het heet "Gas."
(Laughter)
(Gelach)
Wouldn't it be nice, I think,
Wat me te binnen schiet
when the blue-haired lady in the doctor's waiting room bends over the magazine table
als de dame met het blauwe haar in de wachtruimte bij de dokter zich over het tafeltje met tijdschriften buigt,
and farts, just a little, and violently blushes.
een scheet laat en in heftig blozen uitbarst:
Wouldn't it be nice if intestinal gas came embodied in visible clouds,
Zou het niet aardig zijn darmgas in heuse wolken belichaamd te zien,
so she could see that her really quite inoffensive pop had only barely grazed my face
zodat ze zelf had kunnen zien dat haar onschuldige windje amper mijn gezicht schampte
before it drifted away.
voor het verder dreef.
(Laughter)
(Gelach)
Besides, for this to have happened now is a nice coincidence. Because not an hour ago, while we were on our walk,
Bovendien treft me in dit voorval de toevalligheid, want nog geen uur geleden, tijdens ons ommetje,
my dog was startled by a backfire and jumped straight up like a horse bucking.
had mijn hond uit schrik om een knallende motor een sprong gemaakt die een bokkend paard niet zou misstaan.
And that brought back to me the stable I worked on weekends when I was 12,
En dat deed me weer denken aan de stal waar ik toen ik twaalf was in de weekenden werkte,
and a splendid piebald stallion,
en aan een prachtige bonte hengst,
who whenever he was mounted would buck just like that, though more hugely of course, enormous, gleaming, resplendent.
die als hij werd bestegen altijd bokte, sterk uitvergroot natuurlijk, reusachtig, glanzend beest dat hij was.
And the woman, her face abashedly buried in her "Elle" now, reminded me --
De vrouw, die zich nu beschaamd achter haar "Elle" verschuilt, herinnert me eraan
I'd forgotten that not the least part of my awe consisted of the fact that with every jump he took
dat het paard met name zo'n indruk op me maakte vanwege het feit dat hij bij elke sprong
the horse would powerfully fart.
een stevige scheet liet.
Phwap! Phwap! Phwap!
Wap! Wap! Wap!
Something never mentioned in the dozens of books about horses and their riders I devoured in those days.
Dat feit vond ik nooit terug in de stapels boeken over paarden en hun berijders die ik in die tijd verslond.
All that savage grandeur, the steely glinting hooves, the eruptions driven from the creature's mighty innards,
Primitieve pracht en praal, koudglanzende hoeven, oprispingen diep uit het binnenste van dit grootse wezen,
breath stopped, heart stopped, nostrils madly flared,
adem stil, hart stil, neusgaten wijd open.
I didn't know if I wanted to break him, or be him.
Ik twijfelde of ik hem wilde breken of wilde zijn.
(Laughter)
(Gelach)
(Applause)
(Applaus)
This is called "Thirst." Many -- most of my poems actually are urban poems. I happen to be reading a bunch that aren't.
Het volgende gedicht heet "Dorst". Ik dicht meestal over de stad. Vandaag draag ik toevallig wat buitenbeentjes voor.
"Thirst."
"Dorst".
Here was my relation with the woman who lived all last autumn and winter,
Over mijn verhouding tot de vrouw die afgelopen herfst en winter
day and night, on a bench in the 103rd Street subway station, until finally one day she vanished.
dag en nacht bivakkeerde op een bankje in het metrostation bij 103rd Street, tot ze plotseling verdwenen was.
We regarded each other, scrutinized one another.
We staarden, namen elk detail van de ander in ons op.
Me shyly, obliquely, trying not to be furtive.
Mijn blik van opzij, schuw maar hopelijk niet steels.
She boldly, unblinkingly, even pugnaciously, wrathfully even, when her bottle was empty.
Haar doordringende ogen, vrijmoedig, strijdlustig, furieus wanneer haar fles leeg was.
I was frightened of her. I felt like a child.
Ik was bang voor haar. Als een kind.
I was afraid some repressed part of myself would go out of control, and I'd be forever entrapped
Ik was bang dat een onderdrukt deel van mij zich zou laten gaan, dat ik me voor eeuwig
in the shocking seethe of her stench.
in haar woedende walmen zou wentelen.
Not excrement merely, not merely surface and orifice going unwashed, rediffusion of rum,
Het ging om meer dan poep, meer dan ongewassen oppervlak en opening, dispersie van drank,
there was will in it, and intention, power and purpose -- a social, ethical rage and rebellion --
het had een zekere wilskracht, een intentie, een krachtige betekenis. Er was fel maatschappelijk en moreel verzet,
despair too, though, grief, loss.
vermengd met wanhoop, verdriet, verlies.
Sometimes I'd think I should take her home with me, bathe her, comfort her, dress her.
Soms overwoog ik haar mee naar huis te nemen, voor het comfort van bad en verschoning,
She wouldn't have wanted me to, I would think. Instead, I'd step into my train.
Maar dan bedacht ik dat ze toch niet zou willen en stapte in de trein.
How rich I would think, is the lexicon of our self-absolving.
Wat kunnen we dat toch goed, dacht ik dan, onszelf ontheffen,
How enduring, our bland fatal assurance that reflection is righteousness being accomplished.
volharden in die kille, ja dodelijke zekerheid dat overweging alleen al ons besluit rechtvaardigt.
The dance of our glances, the clash, pulling each other through our perceptual punctures,
Het ritmische van onze blikken, na de botsing confronterende benadering van wederzijdse werkelijkheden:
then holocaust, holocaust, host on host of ill, injured presences, squandered, consumed.
holocaust, holocaust. Massa's geestelijke beproevingen, alles verbrast, alles verbruikt.
Her vigil somewhere I know continues.
Haar waakzaamheid blijft, zoveel weet ik.
Her occupancy, her absolute, faithful attendance.
Met absolute toewijding bezet ze haar plek.
The dance of our glances, challenge, abdication, effacement, the perfume of our consternation.
We trekken aan, we stoten af, we verdwijnen, er geurt ontsteltenis in onze blik.
(Applause)
(Applaus)
This is a newer poem, a brand new poem. The title is "This Happened."
Dit is een nieuw gedicht, kakelvers eigenlijk. Het heet: "Zo gebeurde het."
A student, a young woman in a fourth-floor hallway of her lycee,
Een scholiere van het lyceum houdt zich op de vierde verdieping op,
perched on the ledge of an open window chatting with friends between classes;
in de gang, op de vensterbank, bij het open raam. De jonge vrouw kletst wat met vriendinnen,
a teacher passes and chides her, "Be careful, you might fall," almost banteringly chides her,
een passerende leraar leest haar de les: "Voorzichtig, anders val je nog." Het heeft iets goedmoedigs, gekscherends:
"You might fall,"
"Anders val je nog."
and the young woman, 18, a girl really,
Achttien is ze, een meisje dus eerder,
though she wouldn't think that, as brilliant as she is, first in her class, and "Beautiful, too," she's often told,
hoewel ze dat zelf niet zo zou zien, ze is immers de beste van de klas, en heeft, zo zegt men, "Een knap toetje."
smiles back, and leans into the open window, which wouldn't even be open if it were winter --
Ze glimlacht en leunt nog wat verder uit het raam, dat in de winter niet eens open zou hebben gestaan.
if it were winter someone would have closed it ("Close it!") --
In de winter zou men het wel hebben dichtgedaan ("Dicht dat raam!")
leans into the window, farther, still smiling,
Ze leunt voorover, met een brede glimlach,
farther and farther, though it takes less time than this, really an instant, and lets herself fall.
verder en verder, wat langer klinkt dan de luttele tel die het kostte, en ze laat zich vallen.
Herself fall.
Ze laat zich vallen.
A casual impulse, a fancy, never thought of until now, hardly thought of even now ...
Een achteloos gebaar, een gril, een ondoordachte ingeving die ze nooit eerder heeft gehad.
No, more than impulse or fancy, the girl knows what she's doing,
Nee, het is meer dan dat, het meisje weet wat ze doet,
the girl means something, the girl means to mean,
ze weet wat ze ermee wil zeggen. Ze zégt er iets mee,
because it occurs to her in that instant, that beautiful or not, bright yes or no, she's not who she is,
omdat het in die ene tel tot haar doordringt dat ze, briljante geest, knappe kop en al, niet is wie ze is.
she's not the person she is,
Ze is niet de persoon die ze is,
and the reason, she suddenly knows, is that there's been so much premeditation
en plotseling beseft ze waarom. Er is zoveel zorgvuldig voor haar opgezet,
where she is, so much plotting and planning,
plannen uitgezet, koersen uitgestippeld,
there's hardly a person where she is, or if there is, it's not her, or not wholly her,
dat er amper ruimte is voor haar persoon. Als er al ruimte is, dan niet of nauwelijks voor haar.
it's a self inhabited, lived in by her,
Het is een bestaan dat door haar wordt bewoond,
and seemingly even as she thinks it she knows what's been missing:
en het lijkt wel of ze nu pas goed beseft wat eraan ontbreekt:
grace,
een zacht zijn,
not premeditation but grace, a kind of being in the world spontaneously, with grace.
niet de vaste vormgeving maar een zacht zijn, een spontaan beleven van het al, zacht zijn.
Weightfully upon me was the world.
Zwaar is het leven dat me wegdrukt.
Weightfully this self which graced the world yet never wholly itself.
Zwaar is het zijn dat zacht de wereld raakt maar nooit zichzelf.
Weightfully this self which weighed upon me, the release from which is what I desire and what I achieve.
Zwaar leef ik onder de druk van dat zijn, en daarom is het bevrijding waarnaar ik verlang en die ik bereik.
And the girl remembers, in this infinite instant already now so many times divided,
En het meisje herinnert zich in dit oneindige ogenblik dat toch talloze malen is gedeeld,
the sadness she felt once, hardly knowing she felt it,
verdriet in het verleden, een halfbewust verlangen
to merely inhabit herself.
om gewoon zichzelf te zijn.
Yes, the girl falls, absurd to fall,
Ja, het meisje valt, absurd,
even the earth with its compulsion to take unto itself all that falls must know that falling is absurd,
want zelfs de aarde weet, ondanks haar drang om al wat valt, aan te trekken, dat vallen absurd is.
yet the girl falling isn't myself, or she is myself, but a self I took of my own volition unto myself. Forever. With grace.
Maar ik ben het vallende meisje niet, of liever: zij is mij niet, ze is een zelf dat ik uit vrije wil bij me heb genomen. Voor altijd. In zacht zijn.
This happened.
Zo gebeurde het.
(Applause)
(Applaus)
I'll read just one more. I don't usually say that. I like to just end. But I'm afraid that Ricky will come out here and shake his fist at me.
Nog eentje dan. Meestal zeg ik dat niet. Meestal stop ik gewoon. Maar ik ben bang dat Ricky dan verhaal komt halen.
This is called "Old Man," appropriately enough.
Het laatste gedicht heet "Oude man." Toepasselijk.
"Special: big tits,"
Special. Dikke tieten.
Says the advertisement for a soft-core magazine on our neighborhood newsstand.
Aldus de advertentie voor een softcore tijdschrift in de plaatselijke kiosk.
But forget her breasts.
Maar vergeet die borsten.
A lush, fresh-lipped blond, skin glowing gold, sprawls there, resplendent.
Een voluptueus verlangende blondine spreidt haar gouden lichaam gul voor me uit.
60 nearly, yet these hardly tangible, hardly better than harlots, can still stir me.
Bijna zestig en nog laat ik me onwillekeurig meeslepen in een droom rondom deze del.
Maybe a coming of age in the American sensual darkness,
Misschien heeft opgroeien in de zwevende Amerikaanse zinnelijkheid
never seeing an unsmudged nipple, an uncensored vagina,
zonder vrij zicht op een tepel of ongecensureerde vagina
has left me forever infected with an unquenchable lust of the eye.
me voor eeuwig verpest met onstilbaar verlangen naar plaatjes.
Always that erotic murmur,
Altijd is er erotische ruis,
I'm hardly myself if I'm not in a state of incipient desire.
ik herken mezelf niet zonder een opwellend verlangen.
God knows though, there are worse twists your obsessions can take.
Maar ach, er zijn ergere obsessies denkbaar.
Last year in Israel, a young ultra-orthodox Rabbi guiding some teenage girls through the Shrine of the Shoah
Vorig jaar verbood een jonge extreem-orthodoxe rabbi enkele tienermeisjes tijdens een rondleiding door de holocausthallen
forbade them to look in one room. Because there were images in it he said were licentious.
de toegang tot een bepaalde ruimte, omdat hij het werk aldaar te losbandig van aard vond.
The display was a photo. Men and women stripped naked,
Het betrof een foto van geheel ontklede mannen en vrouwen
some trying to cover their genitals, others too frightened to bother,
die uit schaamte hun genitaliën bedekten of uit angst zelfs dat niet konden.
lined up in snow waiting to be shot and thrown into a ditch.
In de sneeuw stonden zij te wachten op het genadeschot, en daarna de kuil.
The girls, to my horror, averted their gaze.
Tot mijn verbijstering wendden de meisjes hun blik af.
What carnal mistrust had their teacher taught them.
Diep had de aangeleerde argwaan zich in hun zinnelijkheid geboord.
Even that though. Another confession:
Zelfs daar. Nog een bekentenis:
Once in a book on pre-war Poland,
In een boek over het vooroorlogse Polen
a studio portrait, an absolute angel, an absolute angel with tormented, tormenting eyes.
trof mij het portret van een engel, een echte engel met gekwelde, kwellende ogen.
I kept finding myself at her page.
Haar bladzijde bleef maar aan mij trekken.
That she died in the camps made her -- I didn't dare wonder why --
Juist omdat ze in een kamp was gestorven -- en vraag me niet waarom --
more present, more precious.
was ze voor mij dierbaarder en dichterbij.
Died in the camps, that too people -- or Jews anyway -- kept from their children back then.
Dood in een kamp, ook dat hielden mensen -- de joden althans -- in die tijd verborgen voor hun kinderen.
But it was like sex, you didn't have to be told.
Maar net zoals dat ging met seks: je wist 't toch.
Sex and death, how close they can seem.
Seks en dood kunnen elkaar zó na staan.
So constantly conscious now of death moving towards me, sometimes I think I confound them.
Tergend bewust van de tegemoetkomende dood lijkt het soms alsof ik die twee door elkaar haal.
My wife's loveliness almost consumes me.
De lieftalligheid van mijn vrouw vreet aan me.
My passion for her goes beyond reasonable bounds.
Mijn begeerte kent waar het haar betreft geen redelijkheid.
When we make love, her holding me everywhere all around me, I'm there and not there.
Als we de liefde bedrijven en zij me omgeeft met alles wat zij heeft, ben ik er wel en ook niet.
My mind teems, jumbles of faces, voices, impressions,
Mijn hoofd krioelt van de gezichten, stemmen, indrukken,
I live my life over, as though I were drowning.
mijn leven flitst aan me voorbij, als bij de verdrinkingsdood.
Then I am drowning, in despair at having to leave her, this, everything, all, unbearable, awful.
En dan verdrink ik in vertwijfeling: haar achterlaten, dit alles achterlaten, ondraaglijk, ondoenlijk.
Still, to be able to die with no special contrition, not having been slaughtered, or enslaved.
En toch: te sterven zonder zware schuldgevoelens, niet afgeslacht, niet geknecht,
And not having to know history's next mad rage or regression, it might be a relief.
niet bekend met de volgende golf van massale woede of terugval, kan een opluchting zijn.
No. Again, no. I don't mean that for a moment.
Nee. Ach welnee. Dat geloof ik zelf niet eens.
What I mean is the world holds me so tightly -- the good and the bad --
Ik geloof dat de ban van het wereldse -- het goede en het slechte --
my own follies and weakness that even this counterfeit Venus
zo sterk is dat ik in mijn dwaasheid zelfs door deze nep-Venus
with her sham heat, and her bosom probably plumped with gel, so moves me
met haar zogenaamde hitte en gelgevulde tieten nog zo diep geroerd word
my breath catches. Vamp. Siren. Seductress.
dat mijn adem stokt. Verleidster. Femme Fatale.
How much more she reveals in her glare of ink than she knows.
Ze onthult veel meer met haar gedrukte glorie dan ze ooit zal weten.
How she incarnates our desperate human need for regard,
Ze is de verpersoonlijking van onze wanhopige hunkering naar affectie,
our passion to live in beauty, to be beauty, to be cherished by glances,
onze voorkeur voor een leven vol schoonheid, in schoonheid, aanbeden met blikken,
if by no more, of something like love,
blikken die bijna, of geheel,
or love.
uit liefde bestaan.
Thank you.
Dank u.
(Applause)
(Applaus)